De amateur in de schijnwerper
Ik heb vorig jaar (2010) bij de uitreiking van de Stroom Aanmoedigingsprijzen voor afgestudeerde kunstenaars van de KABK het volgende gezegd: “Het draagvlak voor kunst en cultuur neemt zienderogen af. Het is bon ton geworden om af te geven op ‘subsidieverslindende kunstenaars’, op de elite en op hun linkse hobby’s. Vanuit dit perspectief bezien is de generatie die nu afstudeert kanonnenvoer voor schietgrage medeburgers en bestuurders.”
Inmiddels is de bon ton geformaliseerd in een regeringsbesluit om drastisch te bezuinigen op de kunsten.
Wat mij opvalt is het volgende. In dezelfde tijd dat de subsidiëring van professionele kunst onder druk komt te staan, lijkt er een hernieuwde aandacht voor de verhouding tussen de amateur en de professional op te bloeien. Hoe zit het met de betekenis van professionele kunstenaars voor onze samenleving? Wat is de kwaliteit van de amateur? En hoe onderscheidt die zich van die van de beroepskunstenaar? Een greep:
1. Onlangs heeft een commissie onder leiding van Eelco Brinkman en heel recent het kunstvakonderwijs zelf aangegeven dat de toestroom aan studenten, onder meer op het gebied van beeldende kunst, drastisch beperkt kan worden.
2. Vanmiddag (9 juli) opent in het Gemeentemuseum Den Haag de zomerexpositie ‘Anoniem gekozen’. Uit een open inschrijving (van zo’n kleine 5000 kunstwerken) zijn 250 kunstwerken geselecteerd; op zeggingskracht. “In dit tentoonstellingsconcept wordt kunst in het museum getoond die anders voor het grote publiek verborgen zou blijven en de grens tussen gevestigde en niet gevestigde kunst doorbroken.” Amateurs hangen gebroederlijk naast en door professionele kunstenaars.
3. Volgende week (15 juli) opent bij presentatie-instelling De Appel in Amsterdam de expositie ‘Iedereen kan alles!? Genie zonder talent’: “We leven in een wereld waarin de grenzen tussen expertise en amateurisme steeds vager en ‘doorlaatbaarder’ worden. Door de bank genomen is de burger mondiger en wereldwijzer dan veertig jaar geleden. Hij of zij wil participeren en eigen keuzes maken in plaats van blind te vertrouwen op de opinies en ideeën die uitgedragen worden door gezaghebbende personen of instituten. De kenner en de specialist zijn, net als de (publieke) intellectueel, minderheidsposities geworden. Dit heeft implicaties voor diverse kennisdomeinen en zeker voor de manier waarop vandaag in de West-Europese maatschappij en media wordt gekeken naar beeldende kunst en kunstenaars”.
Dit soort ontwikkelingen vormt een uitdaging voor jullie, die zojuist als beroepsmatig kunstenaar zijn afgestudeerd (heb je je genie verwaarloosd ten gunste van je talentontwikkeling, ben je gepassioneerd genoeg om het in deze wereld vol te houden als kunstenaar, ben je “broke, maar nooit broken”?), maar ook voor instellingen als de KABK (hoe garandeer je professionaliteit, waarin onderscheidt die zich van het werk van de amateur, hoe ben je in staat om een constant niveau ‘af te leveren’) en Stroom Den Haag (wie moeten wij als kunstenaar ondersteunen? Hoe streng moeten wij zijn als het gaat om professionaliteit? Wat moeten wij verstaan onder talentontwikkeling?).
Kortom: we zijn overduidelijk in een overgangsperiode en mogen dit soort belangrijke vragen niet uit de weg gaan.
(…)