Dweilen, kettingzagen en zijn moeder: de muzen van Menno Pasveer
De schoonheid van een kettingzaag fascineert hem. Het schilderen met olieverf is zijn grote liefde. Dus maakt hij een fotorealistisch portret van een kettingzaag. Maar terwijl hij daar mee bezig is hoopt zich zoveel energie in hem op dat hij de kettingzaag pakt, in de verf doopt en een abstract-expressionistisch werk maakt.
Menno Pasveer is voortdurend op zoek naar wat hij zelf noemt de grenzen van de schilderkunst. En, mag je rustig zeggen, letterlijk alles wat zich binnen die grenzen bevindt. Vanaf 9 september is zijn nieuwste serie ‘Ode aan het vellen van bomen’ te zien bij Ten Haaf Projects in Amsterdam. Gesprek met de jonge kunstenaar (25) in zijn zolderatelier in Seelab Scheveningen.
Seelab atelier nr. 17 mag dan op zolder zijn, het is alles behalve een stoffig en donker hol. Met het wit lakken van de vloer en het aanbrengen van uitgekiende kunstverlichting wordt het door tuimelraampjes en een dakvenster binnenkomend daglicht flink geholpen. Er heerst een zekere orde maar geen overdreven netheid. Je voelt: hier kan lekker gewerkt worden. En dat is precies wat er de afgelopen negen maanden gebeurd is. Zodoende staan er nu zestien grote (170x120cm) en minder grote (55x50cm) doeken tegen de wanden, sommige al ingepakt in bubbeltjesplastic, klaar voor vervoer naar Amsterdam.
De uitstraling die zijn atelier heeft, heeft Menno zelf ook. Je zou kunnen zeggen dat hij het tegenovergestelde is van de getormenteerde kunstenaar. Pas na het gesprek bedenk ik me dat hij het niet slecht gedaan zou hebben in landen waar het socialistisch realisme de officiële kunststroming was. Maar misschien ook weer niet, want wat zouden de kameraden in bijvoorbeeld de DDR gevonden hebben van werken gemaakt met een dweil of met een kettingzaag? Maar over kameraden gesproken, je moet maar durven, in deze tijd van felle acties tegen ontbossing, een ode brengen aan het vellen van bomen. Straks komt er een activist met een stanleymes (of bijl!) op bezoek in de galerie…
Als dat gebeurt, zegt hij stralend, dan zou dat betekenen dat het hem gelukt is met klodders verf op linnen een zodanige illusie te creëren dat in elk geval die kijker overtuigd is van die illusie. Dat is wat hij leuk vindt aan de schilderkunst: de kijker overtuigen door de manier waarop je schildert.
In deze serie en de serie ‘Ode aan het industrieel vloeren reinigen’ waarmee hij vorig jaar afstudeerde aan de KABK, gaat het hem om het laten zien van ongeziene arbeid (omdat die ‘s nachts of tijdens vakanties gedaan wordt), de schoonheid van de machine, van het alledaagse en van de fysieke arbeid. Echte werkmannen, echte werktuigen.
Menno: “Een bladblazer is een heel abstract ding. Door de abstractie van de machine ligt de nadruk op de schilderwijze: compositie, kleur, techniek -oude meesters of modern- gelaagd of dekkend. De jongens die die bomen zagen, zullen de laatste mensen zijn die ik ooit schilder omdat ze heel afleidend zijn, zoveel aandacht vragen.Ik ben geen verhalende schilder, ik vertel geen grote verhalen.”
Zijn twee grootste voorbeelden zijn Konrad Klapheck en Philip Akkerman.
Menno: “Het werk van Klapheck heeft veel te maken met wat ik nu doe. Hij schilderde hele grote doeken van machines als strijkijzers, typemachines en tractorbanden. Maar Philip Akkerman is ten allen tijden mijn grote voorbeeld. Al veertig jaar maakt hij zelfportretten waardoor hij die afleiding door het onderwerp heeft uitgeschakeld en alle nadruk ligt op de schilderkunst.”
Pasveer zegt dat hij zich niet met één stijl in een hokje geplaatst wil zien en in dat streven is hij ook bij deze serie geslaagd want de stijlen lopen uiteen van foto-realistisch tot abstract-expressionistisch en alles wat daar tussen zit.
“In de vorige serie heb ik een doek gemaakt met een gigantische dweil. Je stelt zo de definitie van een schilderij aan de kaak. Moet het met een penseel op ‘n doek of met een kettingzaag? Zo zoek ik de grenzen van de schilderkunst op,” zegt hij en laat een filmpje zien waarin hij, stofbril op en omringd door plastic spatschermen, inderdaad met een in verf gedoopte kettingzaag aan het werk is op een doek. Kettingzaag die hij overigens niet alleen gebruikte om te schilderen, hij ging er ook stukken boomstam mee te lijf: zitplaatsen voor de bezoekers van zijn expositie.
Menno: “Eigenlijk volkomen belachelijk als je dat filmpje ziet. (Maar) als dat doek ‘in gesprek gaat’ met dat fotorealistische doek, dát vind ik interessant. Vergelijk het met het in gesprek laten gaan van klassieke muziek met funk. Terwijl ik fotorealistische schilderijen maak, ontstaat er een groot verlangen om een ‘los’ doek te maken. Fotorealistisch schilderen is dagen, weken met penseeltjes van 1 mm bladeren of schoenzolen schilderen. Dan bouwt zich energie op in mijn lichaam die zich moet uiten (…) Dus het gaat in vlagen.”
Alle negen werken van zijn afstudeerserie zijn verkocht, onder andere aan de Rotterdamse verzamelaar Ali Keles (Lakeside Collection) en AKZO/Nobel, maar ook aan particulieren.
Menno: “Dat mijn werk ineens ergens in huizen kwam te hangen vond ik waanzinnig. Dat je invloed hebt op iemands dagelijkse leven vind ik een fantastisch bevoorrecht gevoel. Vijf dagen per week sta ik in m’n eentje te schilderen. Als ‘t aangekocht wordt, gezien en gewaardeerd wordt, is dit beroep ineens niet meer solistisch en dat maakt mij gelukkig.”
Een belangrijke rol in zijn werk speelt zijn moeder, Mirjam van den Haspel. Wijzend naar de tegen de wand staande werken: “Al deze doeken zijn door de ogen van mijn moeder gegaan. Van alle mensen kent zij mijn werk het beste. Als ik iets af heb, stuur ik haar een foto. Mijn moeder heeft een waanzinnig goed oog, ze ziet altijd meteen of de compositie niet klopt of een hand anatomisch juist is.”
Zijn moeder is zelf schilder (Willem de Kooning academie) en grafisch ontwerpster.
“We hebben urenlange telefoongesprekken. Ik heb ook mijn eigen mening maar als zij het afkeurt dan achtervolgt mij dat.”
Hij beaamt dat zijn werk soms doet denken aan reclame werk: “Omdat het machines zijn. Een advertentie heeft als doel iemand te overtuigen en in wezen heb ik hetzelfde doel, zit ik nu te denken. Maar ik haal geen listige psychologische trucs uit. Ik probeer heel simpel gezegd visueel overtuigend werk te maken.”
Hoe hij op het idee kwam van deze serie? “In de tuin van mijn studentenhuis werd een hele grote oude boom omgezaagd. Ik was super geconcentreerd bezig en dacht Jezus moet ik nu de hele dag met deze herrie werken? Toen ben ik met mijn camera naar buiten gegaan en ik werd geraakt door ‘t romantische beeld: jongens hoog in de boom, zaagsel wat door de lucht dwarrelt, gigantische blokken hout die naar beneden worden gesmeten, ‘t geluid van die machine, die machine zelf. Toen stond ik daar een beetje verwonderd naar te kijken en toen besloot ik: hier ga ik een serie over maken.”
Om meer beeldmateriaal te hebben maakte hij een afspraak met twee boomvellers, ergens in de buitengewesten, Arnoud en Dylan. Onderweg vroeg hij zich nerveus af wat die er van zouden vinden, zo’n kunstenaar die hen kwam fotograferen. Menno: “Ze vonden het prachtig, waren er voor naar de kapper geweest en zullen er bij zijn, met hun hele familie, bij de opening van de expositie.”
Vermeldenswaard is dat Menno de inspiratie voor zijn afstudeer serie haalde uit de bijbaan die hij al sinds zijn vijftiende heeft: het industrieel reinigen van vloeren in scholen en kantoren. Dat doet hij nog steeds, een dag per week. Hij heeft er nog carrière gemaakt ook, want hij boent niet alleen maar managet ook het team waarmee hij de vloeren te lijf gaat, met veel plezier, zoals hij alles wat hij doet lijkt te doen: met veel plezier.
En al een idee voor de volgende serie? Werkers aan de weg, asfalteermachines onder schijnwerpers in de nacht, schilderen met asfalt (Niets zo lekker als de geur van vers asfalt in de ochtend)? Menno:” Je brengt me op een idee…”