Op meerdere plekken tegelijk zijn
In GEMAK worden in februari en maart vier workshops Denken gegeven; lezingen van Michael van Hoogenhuyze over de rol van de beeldende kunst in de 21ste eeuw. Hier een verslag van de derde lezing op zaterdag 9 maart jl.
In zijn vorige lezing typeerde Michael van Hoogenhuyze de praktijk van de kunstenaar als één van oefenen. Oefening om al doende tot de ontdekking van regels te komen. Daar valt –uiteraard– van alles aan toe te voegen, en in deze editie van de reeks staat het begrip ruimte, of specifieker: de stad, centraal. Het belang van ruimte in de totstandkoming van kunst werd vorige week al geïllustreerd in een vergelijking tussen Mondriaan en van Doesburg. De loodrechte abstractie van Mondriaan weerspiegelde tegelijk het introverte karakter van de maker alsook de orde en het uitzicht van diens atelier, terwijl van Doesburg juist naar een weergave zocht van de dynamiek in zijn flamboyante persoonlijkheid en in zijn directe (werk)omgeving. Hoe verschillend hun stijl zich ook ontwikkelde, beide kunstenaars leefden voor een belangrijk deel van hun leven in dezelfde stad; Parijs. Alhoewel, het is maar de vraag of het bij hen om dezelfde stad ging. En dat is de crux van vandaag: een ruimte, een plek, heeft meerdere betekenissen, en de stad heeft van oudsher een belangrijke rol gespeeld in het genereren en projecteren van metaforen, van wereldbeelden.
Wie in de Middeleeuwen niet in het verstikkende systeem van geestelijkheid, adel en horigen wenste te passen, vestigde zich in de stad. De uitoefening van ambachten was in die tijd ook een stedelijke aangelegenheid, en dat ging soms zo ver dat een ambachtsman die was opgeleid in een bepaalde stad zich per decreet niet elders mocht vestigen. Zo mocht een glasblazer uit Venetië niet zomaar besluiten om zijn praktijk in Wenen voort te zetten; een dergelijke vlucht zou hem onherroepelijk problemen (en mogelijk de dood) opleveren. Ten derde was een stad van oudsher de plek van uitwisseling. In de tijd van voor de boekdrukkunst werden nieuwtjes overgedragen op markten, via troubadours, toneel- en poppenspelers. Deze orale traditie werd voortgezet tot in de 19e eeuw, met spectaculaire panoramadoeken die als het equivalent van de hedendaagse cinema golden.
In de 19e eeuw kwam een vorm van stedelijke ontwikkeling op (musea, theater, boulevards, toerisme), die lang richting heeft gegeven aan het gevoel voor een stad. Wanneer planologen bewust afwijken van deze ordening, wordt onze oriëntatie direct op de proef gesteld. Stap maar eens uit de Randstadrail in Zoetermeer en bedenk in welke richting het centrum ligt. Dat is in eerste instantie volkomen onduidelijk. Van Hoogenhuyze benadrukt het belang van plekken waar mensen uit zichzelf graag naartoe komen, en benoemt de hardnekkige problemen die zich voordoen in de openbare ruimte. Als ander voorbeeld noemt hij het stationsplein in Den Haag, een plek waar dagelijks veel mensen komen omdat ze er doorheen moeten maar geen plek waar ook maar iemand wil verblijven. Kunst heeft de potentie om zulke plekken aangenaam te maken, maar is zelf ook te vaak onderdeel van het probleem geworden.
Italo Calvino was een Italiaanse schrijver uit de 20e eeuw die een fundamenteel nieuwe betekenis heeft gegeven aan ruimte. In het jaar van zijn overlijden (1985) werd hem gevraagd een serie lezingen aan Harvard te geven, vooruitziend op het volgend millennium, de tijd waarin wij nu leven. De lezingen zijn gepubliceerd als memo’s en lijken vandaag de dag nog actueler dan ze in 1985 al waren. Eén ervan gaat over veelheid, een terugkerend thema in het werk van Calvino. In zijn boek Onzichtbare Steden beschrijft hij (vanuit het perspectief van Marco Polo die verslag doet aan Kublai Khan, die wil weten hoe de steden in zijn uitgestrekte rijk eruit zien) 55 steden in 11 series van 5 die schijnbaar willekeurig door elkaar gehusseld zijn. Elke serie heeft zijn eigen thema: ogen, hemel, verborgen steden, subtiele steden. De verteller geeft poëtische beschrijvingen, als in de herinnering van iets dat al vergeten was maar dat niet exact benoemd kan worden. Het is ook niet altijd duidelijk wat de thematiek precies behelst, maar juist daarin zit de kracht volgens Calvino. De stad als hemel, dat is alleen duidelijk en wáár voor diegene die het zo ziet. Of, zoals Michel Foucault het onder woorden bracht: de stad is een heterotopie. Een plek die tegelijk een andere plek is, maar alleen volgens de logica van de verbeelding.
Van Hoogenhuyze wijst op de relatie tussen architectuur en retorica zoals die in de Oudheid al bestond. In de noodzaak een tekst uit het hoofd te leren, oefenden gezagsdragers zich in geheugenkunst. Hierbij werd een tekst als een metaforische ruimte opgevat, waar de spreker tijdens zijn rede als het ware doorheen wandelde. Ruimtelijke grilligheid en het gebruik van vreemde beelden hielpen de spreker om houvast te vinden tijdens zijn redevoering. In zekere zin geldt dat ook voor de stad. Grilligheid bevordert niet alleen het collectieve geheugen, het bevordert ook de mogelijkheden voor verder gebruik, voor verdere ontwikkeling van het systeem. Zoals kunst zelf ook substraat is voor de verbeelding, voor wat verder te gebruiken is voor generaties na ons.