De warme deken van het collectieve niet weten
De tentoonstelling I am closer to you than your very self in Nest werkt als bemiddelaar tussen religie en de individuele beleving hiervan.
De tentoonstelling laat werken zien van Gijs Frieling, Hamid El Kanbouhi en Chaim van Luit. Iedere kunstenaar benadert religie vanuit hun eigen perspectief. Frieling het Christendom, El Kanbouhi de Islam, en Van Luit het jodendom.
De interventie tussen religie en het individu is niet nieuw, maar nog altijd actueel in een tijd waar religie niet alleen als hoofdonderwerp geldt in een veelal seculiere samenleving, maar ook nog als primaire basis van sociale verhoudingen fungeert. De discussie gaat vaak over een nevelig religieus narratief dat plaats moet maken voor een wetenschappelijk verlichte postmoderniteit. Er is echter gezegd dat de ontmythologisering van de wereld ook een radicale onttovering van het idee van de ontmythologisering zelf teweeg heeft gebracht. Het ideaal van het afschaffen van de mythe lijkt zelf steeds meer een mythe te zijn nu. Het is precies die secularisatie in de samenleving en in de kunst die maakt dat het onderwerp niet aan dovemansoren gericht is. Vandaar misschien ook de titel die als een fluistering in mijn hoofd blijft hangen. Hoe ga ik als humanistische kijker om met dit religieuze discours? Voor welke verhalen heb ik geen wetenschappelijke bodem nodig om ze dicht bij mezelf te houden?
IK ZAL ER ZIJN staat er in grote brandende letters in de muurschildering van Frieling, zelf praktiserend Christen. De schildering toont het moment dat God als brandende braamstruik verschijnt voor Mozes en hem opdraagt de Israëlieten te verzamelen om ze te verlossen van de Egyptische onderdrukking. Frieling schilderde het stuk om te worden omgezet naar een mozaïek dat in de St. Bavo kathedraal in Haarlem geplaatst gaat worden. In de muurschildering maakt Frieling een eigen iconologie rondom dit moment in het boek Exodus van de Bijbel. Zo is Mozes hier geen herder van schapen, maar van geiten. Gods kudde van eenheid is hiermee veranderd in een groep waar geiten en bokken onderling de rangorde bepalen. Hier en daar zijn koppels geiten verwikkeld in een gevecht, terwijl andere geiten verschillende kanten op kijken.
De referentie aan een meer geïndividualiseerde samenleving is helder, maar wellicht is er ook in de Bijbel zelf weerklank te vinden voor de metafoor van de geitenkudde als afspiegeling van een gemeenschap. Enerzijds, de schaapskudde uit het Oude Testament, waar het individu goed is als hij handelt naar zijn plek in de sociale constructie, als de paternalistische meerdere maar gerespecteerd wordt. Het kwaad manifesteert zich in bijzondere momenten dat individuen niet tevreden zijn met hun voorbestemde plaats in deze orde, als kinderen hun ouders niet meer eren, als bedienden hun meesters niet meer gehoorzamen, en als leiders niet meer voor hun onderdanen zorgen.
In het Nieuwe Testament wordt er een andere kudde geschetst, een die lijkt op de geiten die Frieling neerzet.
“Meent niet, dat Ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard” – Mattheüs 10:34
“Want Ik ben gekomen, om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.” – Mattheüs 10:35.
Christus spreekt hier niet vanuit een wrede of jaloerse God die stelt dat je niet méér van je moeder of vader mag houden dan van hem. De vader en de moeder stellen wellicht eerder het geheel van hiërarchische sociale orde voor. Een netwerk van overheersing en onderwerping. De haat die Christus hier verkondigt is een haat tegen de bestaande sociale orde. Christus wakkert het vuur van individualisme aan. Op dit vlak lijkt de goedheid van de mens juist te zitten in het herhaaldelijk bevragen van bestaande rangordes, op dezelfde wijze waarop geiten de horens kruisen. In dit licht is de kudde geiten van Frieling niet persé een reactie op de huidige individualistische maatschappij, maar is deze terug te vinden in het Nieuwe Testament.
Bestaande iconologische referenties komen ook terug in Frieling’s muurschildering. De distels die op de heuvels in de schildering staan zijn bekende verwijzingen naar de doornenkroon van Christus, de roze rozen een verwijzing naar maagdelijkheid of tevens het leed van Christus. Frieling roept met Mozes en het hoeden van zijn kudde geiten een vertelling op die actueel is.
Na de poorten van Frieling zijn de werken van Van Luit te zien. Van Luit is zelf niet religieus praktiserend, maar verwijst in zijn werk wel sterk naar zijn Joodse achtergrond. Ook Van Luit laat een bramenstruik zien, alleen bestaat deze uit een verzameling zwart geschilderde neonlichten. De neon buizen zijn echter niet dicht geschilderd, waardoor de opengelaten stukken een rode cirkel van licht tonen aan de muur. Het abstraheren van de braamstruik (of misschien is het slechts in deze context de bewuste braamstruik) tot een postmodern object, is tekenend voor de methode die Van Luit gebruikt in de rest van zijn werk dat te zien is in de tentoonstelling. Het werk lijkt een vertaalslag van narratief met religieuze inslag naar een seculiere beschouwing. De abstracte, rationele werken die hij laat zien zijn allemaal omhuld met een religieuze nevel die voortkomt uit zijn Joodse achtergrond. Zo zal de titel van de tentoonstelling zonder twijfel rondom Van Luit’s hoofd cirkelen. De messingen kruizen die tegenover elkaar hangen in de ruimte zijn verwijzingen naar de mezoeza, een tekstkokertje, dat in het jodendom aan de deurpost wordt bevestigd. In het tekstkokertje wordt een opgerold Joods gebed uit de Torah bewaard en gekust bij binnenkomst of het verlaten van het huis. In het werk 930°C heeft hij kogelhulzen uit de Tweede Wereldoorlog omgesmolten tot zijn deurknop. Van Luit vertelt hoe de manifestatie van betekenis kan veranderen, als woorden die door de tijd in spelling of betekenis veranderen. Van Luit laat objecten zien zoals ze op zichzelf zijn, een deurknop, een kruis, een cirkel van licht. De symbolische betekenis die eraan verbonden wordt, komt pas na de komma.
Naast de overwogen balans tussen vorm en betekenis heeft Van Luit ook een expliciete uitspraak over zijn eigen seculiere visie. Op verschillende muren in de tentoonstelling zijn metalen plakken van een hersenscan te vinden, Second Thoughts. De plakken lijken tussen de andere werken een zelfde sacrale status te verwerven. Het is alsof Van Luit met de afbeelding van de hersenen zijn eigen rationaliteit ten opzichte van het geloof wil verkondigen, als een Nietzscheaanse proclamatie van ‘Wil tot Macht’.
Na Chaim van Luit belandt de kijker in de installatie Mal din Dymak? van Hamid El Kanbouhi. De installatie bestaat uit twee ruimtes die een splitsing vertegenwoordigen tussen de binnen- en buitenwereld van het geloof. In de eerste ruimte hangen grote tekeningen aan de muur die elementen uit de Islam plaatsen in een rommelig beeld van de maatschappij. Gewapende figuren in boerka’s dragen een stropdas, een onthoofding vindt plaats tussen twee vrouwen in bikini met smartphone. Boven de tekeningen staat in grote letters WHO HAS PEED IN MY MIND?, een aanklacht tegen deze rommeligheid in de samenleving? Het lijkt zo. In de installatie liggen sculpturen van stof gevuld met hooi van Anne Rodermond en er zijn soundscapes te horen van René Baptist Huysmans.
Door deze samenkomst van herkenbare beelden met ongedefinieerde vormen en patronen laat El Kanbouhi zijn worsteling zien met het geloof en de hoe de maatschappij deze beïnvloedt, en vice versa. Het blijft hierin moeilijk te duiden wie nu wie in de weg zit. Als vluchtoord in deze kakofonie is er nog een ruimte gemaakt. In deze schaars verlichte, vierkante ruimte hangen van vloer tot plafond papieren met teksten uit de Koran die belangrijk zijn voor El Kanbouhi. Behalve dat het een ruimtelijke verwijzing naar de Kaäba in Mekka lijkt, voelt het hier vooral het alsof er rust gevonden kan worden in de hersenpan van El Kanbouhi zelf. Hij sluit de warrige tegenstrijdigheden die de maatschappij en religie soms onverbiddelijk tegenover elkaar zetten buiten, om plaats te maken voor een introverte beschouwing van een religieuze belevenis.
I am closer to you than your very self laat zien dat het collectieve ondergaan van religie een gefragmenteerde, individuele aangelegenheid is. Hetgeen wat dichter bij mij staat dan mijzelf is de warme deken van het collectieve niet-weten. Dit op zich is geen religieus grondbeginsel, het gaat juist om het gevoel dat er op individueel niveau gezocht kan worden naar een collectief gevoel van onbehagen. De Italiaanse filosoof Gianni Vattimo heeft het in zijn boek Ik geloof dat ik geloof over de absentie van een idee van de ‘ware wereld’: “De waarheid is helemaal te herleiden tot wat door de mens, dat wil zeggen, de ‘wil tot macht’, gesteld is.”
Het moment dat ik als individu zoekende ben naar een antwoord op het gevoel van onbehagen, dat soms dichterbij mij staat dan mijzelf, kan zich manifesteren in het bevragen van hiërarchie, het verwerpen van een religieuze nevel of juist het omarmen van het idee dat de wetenschap geen antwoord kan bieden op de onzekerheden die gepaard gaan met menselijkheid. Het aftasten van hetgeen ik niet snap, is de wil tot macht als een spreekwoordelijke wortel aan een stok. Dit zie ik als metafoor voor het maken van kunst.