Who the fuck is Nies Vooijs?
Op vrijdag 9 oktober opende de tentoonstelling “But… Who the Fuck is Nies Vooijs?”. Deze tentoonstelling is onderdeel van de Heden Oeuvreprijs die Nies Vooijs eind 2014 ontving. De kunstenares heeft een zeer divers oeuvre en bekleedt een bijzonder autonome positie in de Haagse kunstwereld. Ik ging met haar in gesprek.
Vooijs studeerde eind jaren 70 af aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunst in Den Haag. In de academie schilderde zij figuratief, maar was al op zoek naar een eenvoudiger, meer abstract beeld. “Maar ik wist nog niet goed hoe ik het abstracte kon bereiken”.
In de jaren 80 schildert Vooijs nog vooral figuratieve schilderijen; haar atelier in de Zuylichemstraat of het uitzicht dat haar raam van haar atelierwoning bood op het Oranjeplein. De beelden zijn grimmig en filmisch en tonen voorzichtig haar liefde voor de kleur zwart. De beelden manipuleren de kijker, net zoals in het theater waar de kijker wordt gezogen in de innerlijke logica van een stuk.
In Hedens souterrain, dat een blik geeft in haar hoofd, ligt een groot kasboek, dat ze van goede vriend Pim Piët kreeg, van steenkolenhandelaars uit 1919. Zij verzamelt hierin krantenartikelen die heel divers zijn: een mooie actiefoto van voetballer Visser uit 1958, recensies van Duitse toneelstukken die de Wende behandelen en het wat vreemde hoofd van premier David Cameron. Het grote boek ligt in een ruimte die is voorzien van allerlei parafernalia; een oproep voor een vermiste poes in Katwijk, letters, pasfoto’s en bedeltjes die ze op de grond vond.
Eind jaren 80 valt op dat haar schilderijen abstracter worden, minder eenduidig. Ze schildert in een bepaalde flux: de handeling staat centraal en alle beelden die in haar hoofd zitten verdwijnen langzaam door een sterke concentratie. “Soms gaat dit heel makkelijk, maar vaak denk ik ook ‘Wat moet ik nu weer schilderen’?”. Vooijs heeft enkele handvatten om in een bepaald automatisme te komen, alhoewel automatisme geen goed woord is want het is absoluut geen trucje. Zodra ze aan zichzelf merkt dat het een trucje wordt, stopt ze direct of schildert ze oude werken zelfs over. Maar dit gebeurt pas achteraf. Tijdens het schilderen probeert ze alle twijfel uit te bannen. Hierna neemt ze afstand en gaat ze schiften. Van een goede 30 werken overleven maar 6 a 7 werken. Werken in opdracht of voor een expositie gaat ook niet; de autonomie die ze ervaart in de vrije schilderkunst verdwijnt dan als sneeuw voor de zon. Ze heeft altijd een baantje gehad waardoor ze in alle vrijheid kon blijven schilderen.
Aanvankelijk waren haar schilderijen groot. Een ongeluk zorgde ervoor dat ze kleiner moest gaan schilderen. “Ik kocht restpartijen op bij Goedman en ging daarop schilderen”. Kleine doekjes van 15 bij 20 cm of smalle doekjes; aparte formaten die beperkten, maar ook stimuleerden om tot dat ene beeld te komen dat door haar intuïtie gaandeweg wordt ingegeven. Sommige werken zijn topzwaar door de vele lagen verf die ze soms wel, maar vaak niet meer laat zien. Zij vormen als het ware de schaduw van de bovenste laag; een silhouet van een persoon die er niet meer is.
Naast schilderijen maakt Vooijs ook installaties. En deze vormen een duidelijk contrast met haar schilderijen die schitteren door eenvoud. Haar eerste installatie in 1994 in de Spanjaardshof maakte ze omdat ze wilde spelen met het publiek. Haar schilderijen werden getoond in de zo kenmerkende witte kubus. Dit doorbrak ze door in de gang een beeldroman te maken met circa 20 schilderijen, fotohout op de muren en een dieprood tapijt. Een gang die in The Shining of Twin Peaks niet zou misstaan.
In 1996 organiseerde zij de installatie Une Danse Macabre in het Archief. Mensen namen plaats in een wachtkamer en werden, na een flinke poos, willekeurig eruit gepikt. De bezoeker moest een lange gang door en werd door een kapster een grote, platinablonde pruik aangemeten. Eenmaal in de zaal, die heel donker was op een groot verlicht silhouet na, werd het publiek vermaakt door een Capoeira groep (Braziliaanse vechtdans) en de Haagse DJ Willy Jolly die in de jaren 80 ‘te gekke feesten’ gaf. Voor Vooijs was het een hommage aan haar vriendin Anja; dagen besteedden zij aan een het voltooien van een onherkenbaar kostuum en hadden de grootste lol wanneer zij niet werden herkend op een feest. Toen Anja begin jaren 90 verongelukte, wilde Vooijs met Une Danse Macabre haar eren.
In 2001 maakte zij weer een grote installatie. De muren van de expositieruimte waren bekleed met restpartijen tapijt, die ze om de hoek had gekocht, en in de ruimte ernaast had Vooijs schilderijen gemaakt die geënt waren op pornobeelden uit de jaren 50; een peepshow die smoezelig, grimmig en vies aandeed. In 2010 vulde zij de Vitrine met haar verzameling pannenlappen. Waar deze verzameling vaak leidt tot een treurig kleedje op de uitmarkt, wordt het bij haar interessant. Zoals Daniel Spoerri bedacht om zijn eettafel na een genoten lunch op te hangen, kreeg Vooijs het idee om haar werktafel als weergave van haar licht chaotische geest te etaleren in de Vitrine.
Het atelier vol met verzamelde spullen vormt een chaotisch landschap waarin zij op intuïtieve manier zich in begeeft. Dat ze af en toe amper meer kan bewegen in haar atelier neemt ze voor lief. Vanuit de chaos destilleert ze enerzijds abstracte, verstilde schilderijen en anderzijds gebruikt ze die chaos om monumentale installaties te verzorgen. Het levert een krachtige tentoonstelling op van een bescheiden kunstenaar die ambitieus blijft.
De tentoonstelling But… Who the fuck is Nies Vooijs is nog tot en met morgen 7 november 2015 te zien in Heden Den Haag.