Vincent Award – GEM
In het GEM is het werk te zien van de vijf Europese kunstenaars die genomineerd waren voor de Vincent Award: Manfred Pernice, Pierre Huyghe, Anri Sala, Willem de Rooij en Gillian Wearing. Uit deze groep is Anri Sala als winnaar gekozen, hij ontvangt 50.000 euro. De tweejaarlijkse prijs is bedoeld als een aanmoedigingsprijs voor een mid-career kunstenaar met een grote invloed op de ontwikkeling van de hedendaagse kunst in Europa. The Vincent Award lijkt nog niet de bekendheid te hebben die de Turner Prize hier bijvoorbeeld wel geniet, wat opvallend is aangezien het prijzengeld afkomstig is van The Broere Charitable Foundation uit Dordrecht, van Nederlandse bodem dus.
Elke kunstenaar heeft één zaal gekregen; een logische keuze, maar niet direct bevorderlijk voor de gevoelsmatige samenhang van de expositie. De eerste zaal bevat het werk van Manfred Pernice (1963, Hildesheim, Duitsland). Het staat op (en is) een podium in de ruimte, begaanbaar voor de toeschouwer. Het werk heeft een kenmerkende esthetiek; een combinatie van cilindervormige bouwsels, lichte kleuren en ogenschijnlijk onbelangrijke of schetsmatige objecten, printjes en teksten die met plakband op de muur zijn geplakt.
Hoewel het podium en de bouwsels een sculpturale aanwezigheid hebben krijg je er een vouwcaravan-gevoel van, alsof de hele boel zo ingepakt kan worden. Er speelt een zachte opname van een live-orkest, met veel kuchen, schuifelen en klappen. Het werk heet plateau_Casette (Fontainebleau). Fontainebleau is een bos in de buurt van Parijs en wordt bijna mythische kwaliteiten toegedicht. Dit verklaart ook de landkaarten met stenen en plaatjes van stenen die terugkomen in het werk. In de tekst wordt een verband gelegd tussen het bos en artistieke vooruitgang, aangezien het als inspiratie diende voor veel nieuwe stromingen. Hoewel het vanaf het betreden van het podium duidelijk is dat de toeschouwer onderdeel van het werk moet worden, gebeurt dit niet echt. De installatie, sculptuur of constructie voelt aan als een persoonlijke kaart, een verwijzing naar een plek anders dan waar wij zijn, heel schetsmatig beschreven, in een vreemde taal bovendien. Het is vakantie, leuk dus, maar ik voel me er niet echt thuis.
Het volgende werk is van Pierre Huyghe (1962, Frankrijk) en bestaat uit de film A Way in Untilled (2014). In eerste instantie lijkt deze film op een overgestileerde natuurdocumentaire over alles wat klein is en kriebelt. Zonder de gebruikelijke voice-over zie je onderwaterdiertjes met bubbels sjouwen, regendruppels, mierenhopen en bijenkorven. Anders dan bij een gewone natuurdocumentaire zie je ook beelden van hoekige cementblokken op een bouwplaats, een hond met één rose geverfde poot (die de protagonist lijkt te zijn) en een standbeeld van een liggend naakt met de bijenkorf op haar hoofd. Het licht is schemerig; de zoemende of druppende achtergrondgeluiden net iets te hard. Steeds wordt er op een ander deel van het beeld scherp gesteld en je krijgt geen overzicht van de ruimte.
De film is opgenomen in de installatie Untilled (2011-12) tijdens dOCUMENTA (13), in het Kassel’s Karlsaue Park. Huyghe heeft verschillende elementen toegevoegd aan de composthoop van het park zoals exotische diersoorten, de hond (genaamd Human), verschillend giftige of afrodisiacische planten en het standbeeld met de bijenkorf. Het kunstmatige en het natuurlijke loopt telkens door elkaar, toch is het één logisch geheel. Het is alsof er allerlei esthetische effecten op de toeschouwer los worden gelaten: de film werkt en de kunstenaar weet hoe hij werkt. De keerzijde hiervan is dat er minder ruimte is voor de toeschouwer, je kan achterover leunen want je hebt niets meer toe te voegen.
De derde zaal is ingericht met een installatie van Anri Sala (1974, Albanië), de winnaar van de Vincent Award. Op twee schermen zijn Le Clash en Tlatelolco Clash te zien. De eerste film speelt zich af in bij verlaten modernistisch cultuurcentrum in een buitenwijk van Parijs en toont een eenzame en meewarig kijkende man die “Should I Stay or Should I Go?” speelt op zijn muziekdoos: de punkhit van The Clash uit de jaren ’80. Ergens in de buurt duwen een man en een vrouw een orgeltje voort dat hetzelfde liedje speelt. Tlatelolco Clash speelt zich af op het Plein van de Drie Culturen in Tlatelolco (Mexico-stad). Je ziet verschillende mensen geperforeerde muziekbladen in een muziekdoos voeren, weer speelt hetzelfde nummer.
Iedereen speelt op zijn eigen manier en tempo, waardoor interpretaties van het lied ontstaan. Deze versies zijn zo gemonteerd dat het lied weer één geheel wordt, wat soms vertraagt en soms versnelt. Je ziet allemaal handen die muziek in het instrument stoppen, gemonteerd tot een ritme waardoor het bijna een videoclip lijkt te worden. Sala focust in het beeld dus eigenlijk niet op de individuele performer. Wie zijn deze mensen? Persoon X op een exotische locatie, of vinden ze er zelf ook nog wat van? Ze lijken slechts lichamen te zijn die worden ingezet om de spookachtige uitvoering van dit liedje (wat niet thuis lijkt te horen in de omgeving) te laten klinken en dat in geacteerde ernst te doen.
Het derde onderdeel van de installatie, Doldrum, is een drumstel dat soms zachtjes gaat trommelen als het de lage tonen van de andere films resoneert. Wat goed werkt is de manier waarop de muziek, de beelden en de twee lege locaties met elkaar vervlochten raken. Hoewel de functie van de acteurs dus niet helemaal overtuigt ontstaat er wel een vreemd zintuiglijk verband tussen de werken en de verschillende muziekflarden in de ruimte, wat zorgt voor een moeilijk te benoemen sfeer die niet zozeer met punk of politiek, als wel met melancholie te maken heeft.
Over de installatie van Willem de Rooij (1969, Nederland) kan ik niet veel vertellen, aangezien het werk defect was op het moment van mijn bezoek. Het defect kan helaas niet verholpen worden voor het einde van de expositie.
De laatste ruimtes van de expositie zijn gevuld met werk van Gillian Wearing (1963, Engeland). Er zijn foto’s te zien waarop zij zich met maskers verkleed als iemand anders, of als een andere versie van zichzelf. Ook fotografeert ze zichzelf als haar “spirituele familie”: een foto heet Me as Arbus (2008), een andere Me as Mapplethorpe (2009). Haar werk doet sterk denken aan het werk van Cindy Sherman, alleen lijkt Sherman zichzelf altijd onzichtbaar te willen maken in foto’s (onder andere door als anonieme personen op de foto te gaan), terwijl Wearing juist naar haar identiteit op zoek lijkt te zijn (door als een “voorbeeld” op de foto te gaan). Alles gaat om identiteit, representatie, staging, kunstenaarschap. Bekende thema’s, en het werk lijkt ook het meest “belegen” te zijn van de hele Vincent Award expositie. Het lijkt zich direct comfortabel in een kunsthistorisch kader te nestelen, wat natuurlijk ook komt doordat zij in haar werk aan oudere foto’s refereert. Het meest frisse, en meest subtiele werk van Wearing is BULLY (2010), een video waarin, als drama-therapie voor een slachtoffer van pesten, onbekenden de traumatische pest-situatie naspelen. Het slachtoffer zelf is de regisseur van de situatie, en “gaat deze net zo lang beïnvloeden totdat hij het zelf gelooft”, wat eindigt in een emotionele ontlading (met veel geschreeuw, gescheld en gehuil) van het slachtoffer. De setting doet denken aan de overmatige emotionele uitbuiting van reality-tv, zowel bij het onderwerp als bij de toeschouwer. Het werk is ook bijzonder ongemakkelijk om naar te kijken. Deze jongen zet zijn masker af, maar doet dat op film, waardoor je als kijker niet meer weet wat je nog kan geloven.
Hoewel de expositie als expositie misschien niet helemaal gelukt is, is The Vincent Award 2014 een goede plek om een paar heel interessante “losse werken” te bekijken. Het is interessant dat deze editie in het rijtje van het Bonnefantenmuseum en het Stedelijk in het GEM plaatsvindt, en hoewel niet alle kunstenaars hun meest experimentele werk tonen, is het toch de moeite waard om een paar kunstenaars te zien die in Nederland niet veel geëxposeerd worden.
Vincent Award 2014 – GEM Den Haag.6-9-2014 t/m 3-2-2015