Vaast Colson Very Good, Good, Not So Good, Bad
Jeroen van der Hulst is onze nieuwste redacteur! Hij is schrijver en kunstenaar en werkt, na een tijd in Berlijn als organisator voor Agora gewerkt te hebben, nu voor The Naked en Pamphlet Magazine. Jeroen projecteert graag de aanwezige inhoud op een breder cultureel vlak; kunst vergeleken met maatschappelijke en politieke tendensen. Voor Jegens & Tevens ging hij bij zijn buren op bezoek: 1646. Vaast Colson is als eerste aan de beurt en zijn reflectie op An Awkward Game van Anna Moreno verschijnt binnenkort!
Vanuit mijn woonkamer kijk ik direct bij projectruimte 1646 naar binnen. Een luxe, want het afgelopen seizoen heeft 1646 een spannende aaneenschakeling van tentoonstellingen gebracht. De Vlaamse kunstenaars Harald Thys en Jos de Gruyter beten het spits af met de vervreemdende video De Bloemfontein van Worpswede. De laatste solo tentoonstelling vóór de zomer was eveneens van een Vlaming, Vaast Colson’s Very Good, Good, Not So Good, Bad. Een titel waar ik moeite mee heb, misschien vooral omdat hij niet lekker bekt als ik deze in de juiste volgorde moet uitspreken.
Colson confronteert het publiek met een buizenstelsel gemaakt van rioolpijpen die door beide ruimtes van 1646 strekt. De vier uiteindes van de buizen hebben ieder aan ander smiley-vormig tapijtje op de grond met daarbij een bijpassend posterframe aan de muur, zoals de driehoeksborden voor affiches op straat. De smileys zijn: een breed lachend gouden figuur, een groen figuur met bescheiden glimlach, een gele met een betwijfelde grimas en een rode die ronduit teleurgesteld is.
Bij het betreden van de achterste ruimte is een handleiding te vinden aan de muur waarop het gevaarte wordt toegelicht. Iedere dag ontvangt 1646 een print van Colson waarna er een kleine schuimrubberen aardbol bovenin de constructie moet worden gestopt door de organisatie. De bal valt vervolgens in een willekeurige buis, om daarna bij een van de uitgangen op een smiley terecht te komen. In het bijbehorende posterframe dient de print opgehangen te worden. Zo kan het dagelijks veranderende werk door het kunstwerk zelf worden beoordeeld als heel goed, goed, niet zo goed of slecht. De causaliteit is arbitrair, waardoor misschien de handleiding op zichzelf al genoeg was, alhoewel dat een stuk saaier zou zijn geweest. Het is een maf ding dat in zijn losse aspecten tegelijkertijd overdreven en bescheiden is. Ik weet dat ik het een typerend werk voor Colson vind. Ik vind het ook leuk, maar waarom was me in eerste instantie niet duidelijk.
Bij de Background Evening in 1646 eerder deze maand kreeg ik wat meer uitleg bij dit onderbuikgevoel. “There are known knowns, things we know we know. There are known unknowns, things we know we don’t know. And there are unknown unknowns, things we don’t know we don’t know,” zei toenmalig Amerikaans minister van defensie Donald Rumsfeld in 2002 over het gebrek aan bewijs voor de aanwezigheid massavernietigingswapens in Irak. Ik moet aan deze opsomming denken als Vaast Colson ons door zijn geschiedenis begeleidt tijdens de achtergrondavond. Op een nieuwe manier herhalen Rumsfeld’s woorden zich in mijn hoofd. Het rijmt met de wijze waarop hij bepaalde processen haarfijn kan uitleggen, en sommige juist doet zonder te weten waarom. Colson beseft dat hij bepaalde dingen niet weet, en omarmt dat als vertrekpunt.
Er staat een rij met opvouwbare picknicktafels die gedekt zijn met een verzameling boeken en objecten van allerlei, niet direct een verassende achtergrond voor Colson. Hij neemt ons aan de hand mee door zijn oeuvre, beginnend bij een belangrijk facet ervan; heldere keuzes maken die hij zegt eigenlijk niet te snappen. Er hangen wat oude t-shirts. Een van de shirts, zo legt hij uit, staat voor een van de eerste bewuste keuzes die hij maakte: hij mocht als jochie zijn eigen shirt uitkiezen op vakantie, hij beweert vandaag de dag nog altijd dezelfde keuze te maken. Een ander shirt is van een punk band, het type t-shirt dat te koop is bij optredens en hij ziet het aanschaffen hiervan als solidariteit naar de band toe. Naarmate hij ouder werd is het voor Colson ook een voorbeeld van wat multiples zijn gaan betekenen voor hem als kunstenaar. Fans kunnen via bandshirts en prullaria meedoen met de identiteit van hun favoriete band. De multiple kan voor de identiteit van een kunstenaar dezelfde rol vervullen. Hij legt zijn begin als schilder uit, maar zijn verzameling spreekt mij meer aan.
Een VHS box van Jaws staat pal naast een boek over Martin Kippenberger, met diens foto op de kaft. Gedurende de rondleiding door objecten, boeken en wat hij prullen noemt, komt het thema van de multiple in verschillende vormen terug. Zo verzamelt hij onder anderen alle boeken van en over Kippenberger, de kunstenaar die vaak genoemd wordt als het over Colson gaat. Kippenberger is een belangrijk voorbeeld voor Colson in zijn manier van werken, maar ook zijn houding naar de kunstwereld. Door de verzamelingen kan hij alles wat zijn interesse heeft omvatten en toe-eigenen. De tentoonstelling in 1646 is bijvoorbeeld ontstaan vanuit een stickervel met smileys die Colson tegenkwam. De voorbereiding verandert in zorgvuldig rangschikken van wat hij voor handen heeft, om dit vervolgens weer de wereld in te sturen als een paddenstoel die zijn sporen verspreidt. Hij leert in feite de spelregels uit zijn hoofd, zodat hij ze minutieus kan breken. Curator Peter Pakesch zegt in een interview over Kippenberger: “Wat je niet kon negeren was hoe behendig [Kippenberger] was in zichzelf het onderwerp van het gesprek te maken, of meer, hoe hij zijn eigen situatie kon vertalen naar de algemene situatie.” Ik heb het gevoel dat Colson hier net zo handig in is.
Een van de projecten die Colson aan het uitwerken is, draait om een klein wandtegeltje met de zin ‘Fuck work, Let’s go to Las Vegas.’ Ook hier komt een mogelijke multiple binnensluipen, maar het tegeltje zie ik als de lijm tussen ogenschijnlijk tegenstrijdige waardes die Colson typeren: van werken en spelen, vereren en verguizen. In 1985 schreef filosoof Bob Black het essay “The Abolition of Work”. Hij legt uit dat werk een vorm van productie is die aangedreven wordt door politieke of economische middelen, een spreekwoordelijke wortel aan een stokje. Werk wordt afgewisseld met vrije tijd, maar de twee zijn intrinsiek met elkaar verbonden. Zoals Black zegt, ‘in tegenstelling tot vrije tijd krijg je tenminste bij werken nog betaald voor de vervreemding en verzwakking die je doormaakt’. Zijn uitgangspunt voor het afschaffen van werk draait om het stimuleren van spelen. In tegenstelling tot werk kan spelen uitgevoerd worden ten behoeve van zichzelf, en in het proces alsnog tot creatie komen. Black illustreerde hiermee een nieuwe manier van kijken naar alternatieven voor een productiemaatschappij. Het punt is dus dat er een totaal nieuwe tendens ontwikkeld moet worden waar spelen een actieve houding belichaamt, maar een die niet verbonden is aan een productie quotum of een systeem van beloning. Colson doet dit.
Het tegeltje, samen met die installatie van Colson legt een diepere laag bloot in zijn werk die keer op keer terug komt. Hij wil niet werken, maar liever naar Las Vegas vertrekken. Het tegenovergestelde van werk is niet gemakzucht of luieren, het is spelen. Spelen betekent het creëren van consequenties die eerder een bijkomstigheid zijn dan een doel. Zo weekt Colson zich los van een stramien rondom productie, auteurschap en verkoop. Net als Kippenberger speelt Colson voor het echie. Als Colson eenmaal begint lijkt alles wat daarna komt een bijkomstigheid die al dan niet goed uitpakt, maar zonder twijfel altijd berust op precieze voorbereiding. Ik had me geen betere titel kunnen bedenken.
– Jeroen van der Hulst –