In gesprek met Jaring Dürst Britt en Alexander Mayhew
Op een rustige zondag in de Schilderswijk zijn Alexander Mayhew en Jaring Dürst Britt aan het bijkomen in hun galerie. Ze hebben een druk programma achter de rug na de succesvolle opening van hun eerste tentoonstelling Urbi et Orbi in februari. De expositie bevat uiteenlopend werk van 14 kunstenaars, waaronder Puck Verkade, Timmy van Zoelen en Thomas van Linge. Jegens & Tevens sprak met het duo over hoe het is om een nieuwe galerie op te zetten en de inspiratie die ze halen uit de Haagse kunstscene.
George Vermij: Hoe bevalt het om samen een galerie te runnen?
Alexander Mayhew: Wij hebben eerder in Groningen samen een selectie gemaakt van onze kunstverzameling voor het project Young Collectors. Wij hebben ook samengewerkt voor het tijdschrift You Are Cordially Invited. Dit is natuurlijk anders. Het zit er niet in dat wij op artistiek gebied ruzie zullen krijgen. Ook al kunnen wij weleens van mening verschillen. Het is wel zo dat wij op andere en nieuwe manieren zullen samenwerken. Dan ontstaan er ook vanzelf vragen. Wie regelt de facturen? Wie onderhoudt het contact met de verzamelaars en kunstenaars? Wij ontdekken dat nu gaandeweg. Het was een druk begin met Art Rotterdam en de verbouwing die geregeld moest worden. Zo’n beurs kost aardig wat energie en toen moesten we hier opeens beginnen met opbouwen.
Jaring Dürst Britt: En het jaar staat voor ons al vast. Na Urbi et Orbi hebben we een solotentoonstelling van Lennart Lahuis en vervolgens van Paul Beumer. In de zomer willen we misschien wat dingen verbouwen als we weten wat wel of niet werkt. Wij hebben ook de beschikking over een lapje grond achter het pand. We moeten alleen nog een doorgang maken. En wij willen nog een private-viewing room of opslag maken. Je merkt dat je een ruimte pas leert kennen als je hem gebruikt.
AM: Het proces groeit ook op andere manieren. Je gaat je ook afvragen wat je als galeriehouder precies kan betekenen. Wat kan je in die positie in tegenstelling tot een criticus of een kunsthistoricus. In die posities blijf je toch meer op afstand. Hier is er meer toewijding en contact met de kunstenaar. Ik merk dat ik dat fijn vind. Het is ook een dialoog die verder gaat dan alleen het werk. Het behelst veel meer.
GV: Is er ook een verschil in de taken die jullie uitvoeren?
JDB: In vogelvlucht blijkt dat ik meer frontoffice ben en Alexander meer backoffice. Ik netwerk naar buiten toe. Ik ben er ook de afgelopen jaren achter gekomen dat ik goed ben in het inzichtelijk maken van lastige materie aan mensen die niet zo goed ingevoerd zijn in de kunstwereld. Ik vind het leuk om zeer verschillende en uiteenlopende mensen te betrekken bij eigentijdse kunst. Dat is belangrijk omdat je vaak merkt dat moderne kunst als een exclusief of afgesloten gebied wordt ervaren.
AM: Ik zou er niet aan moeten denken om in mijn eentje een galerie te beginnen. Wij kunnen ons gelukkig gewoon opsplitsen. Ik kan dan naar een kunstenaar toe en Jaring naar een verzamelaar. Ik ben wel de persoon die de facturen en consignment forms uitschrijft, maar dat vind ik niet vervelend. Die details zijn belangrijk en vormen ook de basis voor het runnen van een galerie. Je hoort ook vreselijke verhalen over wat er misgaat als je het niet goed regelt. In dat opzicht was het Gallerist programme van de Appel een goede leerschool. Ook al was het advies dikwijls: “Alexander doe het niet!”
GV: Waarom reageerden zij zo op het programma?
AM: Veel mensen hebben een glamorous beeld van galeriehouders. Ze zien dan iemand voor zich in een mooi pak die op een beurs lekker succesvol is. De achterkant zie je natuurlijk niet. Het nachtenlang doorwerken. Het regelen van de kunstwerken en alle logistieke zaken. Ondertussen moet je ook contacten onderhouden met kunstenaars die misschien niet in dezelfde tijdzone zitten en waardoor je op de vreemdste tijdstippen moet gaan Skypen. Bij het Gallerist programme word je meegenomen in dat hele proces en voel je ook de klappen van de zweep. Het is intensief, maar dan weet je ook precies wat je kunt verwachten.
GV: Jullie achtergrond was oorspronkelijk niet in de kunsten. Wanneer zijn jullie je in eigentijdse kunst gaan verdiepen?
JDB: Toen wij elkaar leerden kennen in Leiden studeerde ik psychologie en Alexander rechten. Wij hadden allebei wel iets met kunst, maar dat had zich nog niet echt ontwikkeld. De eyeopener was een bezoek aan Documenta 11 in 2002. Wij dachten leuk nog in september te kunnen gaan tijdens het op een na laatste weekend van de tentoonstelling. Op de bonnefooi zijn wij toen met mijn vaders auto naar Kassel gereden. Toen wij bij de lokale VVV vroegen waar wij voor een weekendje konden overnachten, werden wij zowat uitgelachen. Gelukkig hebben we nog wel een hotel kunnen regelen. Wij hebben toen werk gezien van ondermeer Shirin Neshat, Mark Manders en Martin Creed. Toen ik weer terug was in Leiden ben ik voor de gein eens bij kunstgeschiedenis gaan kijken en vond dat gelijk veel leuker dan psychologie. Ik ben toen van studie geswitcht.
AM: Ik was in die tijd al uit Leiden verhuisd naar Den Haag. Ik wou al heel lang iets na rechten doen. Via Jaring ben ik over kunst gaan schrijven en zo ben ik bij Tubelight en Metropolis M terechtgekomen. Ik wilde meer onderlegd zijn en ben toen ook kunstgeschiedenis gaan studeren. In die tijd waren we al begonnen met verzamelen en we hebben in 2003 onze eerste tekeningen van Marcel van Eeden gekocht.
GV: Heeft de studie kunstgeschiedenis in Leiden voor jullie nog meerwaarde gehad?
AM: Je doet meer kennis op buiten je studie vind ik, wat hedendaagse kunst betreft. Het is wel een goede basis. Je ziet ook wel sneller of een kunstenaar serieus is en of die zijn of haar geschiedenis kent. Je vraagt je af: Is het een herhaling van stappen of juist een mooi zijpad?
JDB: Ik merk wel dat wij meer bagage hebben. Dat komt door kunstgeschiedenis maar ook door andere dingen die wij hebben gedaan. Wat voor mij belangrijk is geweest, was een reis door Afrika tijdens mijn studie. Ik maakte toen kennis met het idee van bezieling in objecten toen ik aldaar geconfronteerd werd met de kunst uit dat gebied. Dat had ik daarvoor niet en ik besefte dat je in bepaalde dingen moet willen geloven. Je kan kunstvoorwerpen vrij makkelijk wegzetten als een paar kleurtjes op wat doek of als een stuk steen of brons. Als je het wil dan kan je van alle kunst gehakt maken. Maar het gaat om de bereidwilligheid om je te verdiepen in de intenties van een kunstenaar en je te laten verrassen door een verhaal. Je moet er ontvankelijk voor zijn.
GV: Wat kunnen jullie vertellen over jullie artistieke voorkeuren en hoe uit zich dat in de keuzes die jullie maken om werk te exposeren?
AM: Er zijn globaal gezien twee pijlers binnen het programma. Wij houden van kunstenaars die de grenzen opzoeken van de materialen waar zij mee werken en niet gespeend zijn van een flinke dosis kunsthistorisch besef. Daarnaast willen we kunstenaars tonen die een meer conceptueel vertrekpunt hebben en zich uiten middels het gebruik van zeer uiteenlopende media. Tevens bestaat er een voorliefde voor kunstenaars die op wat voor manier dan ook sociaal of politiek geëngageerd zijn.
JDB: Ik wil daaraan toevoegen dat wij vrij divers onderlegd zijn. Mijn voormalige werkgevers Nieuwe Vide, Casco en Den Haag Sculptuur verschillen compleet van elkaar qua programma, positionering en publiekscommunicatie. Alexander heeft geschreven voor verschillende kunsttijdschriften. We zitten beide in het bestuur van een landelijke belangenvereniging (respectievelijk De Zaak Nu en AICA), maar daarnaast verzamelen we zelf ook al een jaar of tien. Bij elkaar opgeteld beschikken wij over een vrij brede invalshoek.
AM: Dat is zeker zo.Daarnaast vinden wij het belangrijk dat de mensen met wie wij werken over kennis van materialen en technieken beschikken. Dat onze kunstenaars ook echt kunnen tekenen, echt kunnen schilderen of echt kunnen pottenbakken voor mijn part.
JDB: Maar daar moet dus ook een conceptuele kant aan zitten. Joseph Montgomery, wiens werk wij op Art Rotterdam toonden, beheerst wat hij doet, maar voorziet zijn werk van een theoretisch fundament. In zijn geval is dat het combineren van twee uiteenlopende beeldtalen binnen één en dezelfde praktijk en daarnaast de wisselwerking tussen mens en computer.
GV: Hoe zien jullie jezelf binnen de Haagse scene? Waar je enerzijds kunstenaarsinitiatieven en ruimtes hebt zoals 1646 en Nest maar daarnaast ook galeries die meer vanuit een commercieel oogpunt werken?
AM: Wat commercie betreft zitten wij niet per se te wachten op objecten die gelijk verkocht moeten worden.
JDB: Precies, wij zijn niet van: “Maak nog eens drie rooie schilderijen want dat verkoopt zo lekker.” De kunstenaar krijgt zo goed als de vrije hand om te tonen wat hij/zij wil en het is onze taak om daar mensen voor te interesseren. Daarbij moet je als galeriehouder niet met hagel schieten maar heel specifiek mensen benaderen waarvan je denkt dat ze iets kunnen met het werk van een bepaalde kunstenaar. Dat kan een verzamelaar zijn, maar ook een curator of een criticus.
AM: Je wil met een tentoonstellingsruimte het universum van de kunstenaar laten zien, of juist de overeenkomsten tussen verschillende praktijken. Het is meer dan een serie schilderijtjes ophangen en die exposeren. Het gaat om een gevoel dat je overbrengt en dat je de kans krijgt om meegenomen te worden in een andere wereld. Wij zijn in dat opzicht erg beïnvloed door de Haagse non-for-profit scene. Ik denk dat wij een expositie eerder als een curator dan als een galeriehouder benaderen. Je maakt meer een tentoonstelling dan dat je koopwaar ophangt. Dat er vervolgens ook werk verkocht dient te worden om de schoorsteen te laten roken is evident, maar zou ons niet moeten beïnvloeden binnen ons programma.
JDB: Ik maak zelf weinig onderscheid tussen de Haagse presentatie-instellingen en galeries. Ik zie ze niet als concurrenten maar als “concullega’s”. Ze doen allemaal dingen met eigentijdse kunst. En het leuke van Den Haag is dat ze dat allemaal op een andere manier doen. Kijk maar naar het programma van West, 1646 of Nest, alles heeft zijn eigen smoel. Ze staan allen op hun eigen manier in dienst van het promoten van hedendaagse kunst in Den Haag. En ook de galeries beschikken over een eigen signatuur. Maurits van de Laar draait een compleet ander programma dan Nouvelles Images.
GV: Maar hoe willen jullie je onderscheiden binnen die diversiteit? Wat is jullie smoel?
JDB: Wij willen internationaal iets betekenen. Binnen 6 jaar willen wij op Art Basel staan en onze kunstenaars op een grotere schaal representeren dan nu gedaan wordt in Den Haag. Buitenlandse kunstenaars met wie we gaan werken zouden we voorafgaand aan een solopresentatie in de galerie graag onderbrengen in een gastatelier van een plek als Billytown. Dat is alleen maar bevorderlijk voor de onderlinge synergie. Er gebeurt natuurlijk veel hier, maar een commerciële galerie die de vinger aan de pols heeft van de internationale kunstscène, ontbreekt nog wat ons betreft. Daarmee denken we een lacune op te kunnen vullen.
GV: Vinden jullie dat Den Haag al die tijd te gezapig en onambitieus is geweest?
JDB: Op het gebied van galeries wel, maar niet op het gebied van presentatieruimtes en kunstenaarsinitiatieven. Die hebben echt veel gedaan en dan ook op internationaal niveau. Toen duidelijk werd dat wij hier een galerie zouden gaan beginnen kregen wij echt van heel veel mensen een reactie in de trant van “Hartstikke goed en jullie kunnen het zeker, maar zou je toch niet overwegen om in Amsterdam te gaan zitten?” Waarbij als argument werd aangedragen dat alle kunstprofessionals en de grote verzamelaars alleen maar in Amsterdam een galerie-rondje zouden doen. Daar geloof ik geen snars van. Wanneer je naar de top 10 van belangrijke Nederlandse particuliere verzamelaars kijkt, woont zo’n beetje de helft daarvan in Wassenaar. Als we het een beetje goed aanpakken, komen die hier straks op de fiets voorrijden.
AM:Wij hebben nooit getwijfeld aan onze keuze om de galerie in Den Haag te starten. Soms gebeurt hier meer dan in Rotterdam en Amsterdam bij elkaar als je afgaat op de verscheidenheid van tentoonstellingsruimtes en programmering. Daarnaast wonen wij hier en vinden het een prettige stad. Ik hoef niet elke dag heen en weer naar Amsterdam. En dan is er nog de ruimte die we hier hebben kunnen huren. Probeer maar eens in de hoofdstad iets te vinden van 265 m² voor de prijs die wij er hier in Den Haag voor betalen.
Foto’s: Ed Jansen