#Slowread: De magie van WeberWoche
Stroom organiseerde een programma voor twee dagen waarin een reeks van lezingen en performances elkaar afwisselden. Een week die in het kader stond van de onttovering van de wereld. Een door Weber geconstateerd verlies van de mythe en het onbekende dat erachter schuil gaat. De week is bedoeld als opmaat voor het programma dat Stroom wil uitrollen voor het jaar 2015 en 2016 (zie ook WeberWoche van J&T’s Pia Louwerens).
Ik heb een tweetal lezingen gevolgd en een performance gezien. Alles bij elkaar kan ik geen volledigheid claimen op het geheel, maar toch heb ik de indruk dat ik een redelijke dwarsdoorsnede heb gezien. Twee lezingen: één van Simon O’Sullivan die een interessante lijst aan boeken en publicaties op zijn naam heeft staan en een lezing van de in Berlijn woonachtige Jan Verwoert die eveneens een flinke reeks essays heeft geschreven, maar die ook lesgeeft aan het Piet Zwart Instituut in Rotterdam.
Waar lijkt het allemaal om te gaan? De lezing van Jan Verwoert ging rechtstreeks in op een essay van Weber, waarin hij de onttovering constateerde. Dit verbond hij met de heksenvervolging door de katholieke kerk. Hierbij toonde hij, meer associatief dan logisch beargumenteerd, dat er een overeenkomst is tussen het woordgebruik van Weber en met de technieken die van toepassingen waren op de heks-vervolging. Die vervolging zou met name gaan om de wijze waarop lokale kennis, zoals de kennis van vroedvrouwen betreffende de geslachtelijke handel en wandel in het dorp, met behulp van techniek werd onttrokken aan deze vrouwen. Hoe beeldvorming en techniek deze vrouwen demoniseren en er heksen van maakten. Enerzijds is de kennis slechts lokale kennis, die dus alleen daarom bijzonder is, anderzijds werd er door de techniek van de onttrekking van die kennis – foltering, de duimschroef etcetera – een beeld geschapen als zou het hier om magische kennis gaan. Het magische is dus in feite een voortbrengsel van de techniek. Kennis die simpel met het ’leven’ verbonden was is dus eigenlijk door de techniek hiervan los gemaakt. De kennis wordt veralgemeniseerd en geobjectiveerd en komt tegenover de subjectieve en lokale kennis te staan van de vroedvrouw/ heks.
De lezing van O’Sullivan, die een stuk moeilijker was, zocht in de Deleuzesiaanse menigvuldigheid een mogelijk om voorbij de techniek te kunnen komen, of om als het ware achter de techniek te kunnen komen. Dit zou volgens hem een tot stand komen van het kunstwerk moeten zijn, voorbij de grens van plaats en tijd. Maar wat hij in de lezing niet duidelijk kan maken, is hoe een dergelijke theoretische mogelijkheid kan bestaan buiten de tekst van het theoretische model dat een dergelijk mogelijkheid voorbij haar eigen grens wil veronderstellen. Of te wel, de theorie die een dergelijke grensoverschrijding veronderstelt, is de theorie die een dergelijke horizon produceert.
De grens die door de kunst zou moeten worden overschreden, is de grens die door de theorie eerst moet worden geproduceerd. Daarmee wordt in zekere zin de kern van het hele thema geraakt. Kan er zoiets zijn als de mythe van de kunst, een grensoverschrijdende kunst? Is dit niet altijd pas een grensoverschrijding, een ervaring van het anders zijn, nadat we eerst bedacht hebben wat we als anders zullen zien? Ook dan is het andere, het onbekende, een productie vanuit het bekende.
De performance van Gabriel Lester laat iets dergelijk ook zien. Een productie van andersheid met behulp van het menselijke lichaam, die bestaat bij de gratie van het zich onderscheiden van het bekende gedrag dat van een menselijk lichaam mag worden verondersteld.
Het is daarom de vraag wat het programma gaat worden, wat het vervolg van deze Weber Woche moet zijn. Is dit zoeken naar de grens niet een zwaktebod, waarbij het bestaan van de grens vooral aangeeft dat we voortdurend grenzen produceren? Of is dit laatste dat wat de kunst nog kan legitimeren? Het zichtbaar maken van de grensproductie? Of moeten we terug grijpen op wat Jan Verwoert ons liet zien; een meer subjectieve vorm waarin de kennis mogelijk is?
Is de onttovering van de wereld, die Weber constateert, ongedaan te maken door de kennis weer lokaal en subjectief te maken? Maar betekent dit niet dat we een volstrekt andere cultuur moeten hebben waarin die kennis dan kan bestaan? Kunst lijkt dan de productie van een parallelle wereld, een domein van het andere. Het is echter de vraag of de bezoeker dit domein kan betreden zonder zich hierin te verliezen. Ik ben dus bang dat ook deze vorm van andersheid een droom blijft. De kunst zal niet anders kunnen zijn dan de bevestiging van het reeds bestaande, een rol die ze nu al behartigt en die ook haar legitimiteit lijkt uit te maken. Een bevestiging van dat we in deze tijd bezeten zijn van het zoeken naar het onbekende, het andere, als onderdeel van het handhaven van onszelf.