Slow freeze
De tentoonstelling ‘Slow freeze’ in GEMAK werd zaterdag 2 maart afgesloten met een gesprek over de hedendaagse stand van zaken in de abstracte schilderkunst. Het gesprek sloot prachtig aan op de lezing van Michael van Hoogenhuyze een uur eerder.
De directeur van GEMAK, Marie-Jeanne de Rooij, leidde het gesprek tussen Johan van Oord, Michael van Hoogenhuyze, Mark de Weijer en Eric de Nie (de curator van de tentoonstelling).
Van Hoogenhuyze vindt dat deze tentoonstelling niet zozeer gaat over geometrische abstractie of over constructivistische kunst, het gaat voor hem veel meer om de registratie van een handeling. De tentoonstelling is een archeologische collectie van resten van handelingen die noodzakelijk waren in de ogen van de maker. Het is bedachtzaam werk en hij ziet een relatie met performance.
Eric de Nie stelde de tentoonstelling samen en neemt er aan deel. Voor hem als kunstenaar is ritme en herhaling vertaald in kleur belangrijk. Hij wilde met Slow Freeze werk dat naar de geometrie neigt samenbrengen met werk waarbij het ambachtelijke, het werkproces manifester is. Als kijker zie je eerst een verdeling van het vlak, een stramien en dan komt er een moment waarop je als kijker in het werk verzeild raakt, dat je ervaart dat het gemaakt is, dat je doorhebt dat er iemand zijn leven op deze manier wil besteden. Dat er iemand is die veel tijd gegeven heeft om dat werk te maken.
Johan van Oord noemt zichzelf kunstschilder. Voor hem is kunstenaar een te abstract begrip. Hij vertelt over een jeugdherinnering, de bron van zijn kunstenaarschap. Johan is 6 of 7 jaar oud en ligt tegen een dijk met hoog gras. Het is zomer. Hij doet zijn ogen dicht en blijft naar de zon kijken. Hij ziet de meest prachtige voorstellingen; donker en licht, sterren en komeetachtigen. Hij denkt direct “Dat wil ik ook doen”. Abstracte kunst lijkt geen verband te hebben met de waarneembare werkelijkheid, althans dat wordt vaak beweerd, zegt Van Oord. Als dat klopt maak ik geen abstracte kunst. “Ik wil veel liever de abstractie doden, het is mijn vijand. Ik heb veel moeite met het begrip. Het is eerder figuratieve kunst of decoratieve kunst. De allergrootste in dit genre is voor mij Yves Klein. Ik onderschrijf de performatieve kant die Michael noemde. Het resultaat van Klein, dat is pure magie. Een begrip als magie vind ik heel belangrijk als het over dit soort kunst gaat.”
Marie-Jeanne de Rooij vraagt hem of er in de abstracte schilderkunst nog progressie aanwezig is. Is er nog een urgentie voor de actuele kunst? Van Oord antwoordt dat elke kunstenaar zijn eigen uitvinding moet doen om met verf op een doek tot een nieuw beeld te komen. Dat is ook wat een kunstenaar te doen heeft. Maar trends zullen er altijd zijn.
Marc de Weijer noemt zichzelf een rusteloze maker, ook al heeft hij geen concreet plan om iets te gaan maken, dan nog zal hij bij wijze van spreken in allerlei verfpotjes roeren. Hij is zich bewust van een constante krachtmeting met de algemeen heersende opinie over het vak van kunstenaar. Sommige kunstenaars onttrekken zich hieraan, hij kiest er voor het juist aan te gaan. Hij werkt veel samen met andere disciplines, dat voedt hem en dwingt hem keuzes te maken. Het brengt hem inhoudelijk verder.
Hij licht toe dat zijn procedé vrij eenvoudig is; hij heeft papier, daar gaan een x aantal lagen aquarelverf overheen en vervolgens bevestigt hij het op de muur. Dat is wat het is. En heel gek misschien, maar twintig jaar geleden zou hij het nooit zo hebben durven benoemen.
Van Oord vraagt zich hardop af of het publiek maken van dit soort werk wel op zo’n traditionele en klassieke manier moet, zoals nu gepresenteerd in GEMAK. De werken hangen er alsof het landschappen zijn. Zou het niet experimenteler moeten? Waar is de geur bijvoorbeeld en waar is de muziek? Hoe moet een abstract schilderij publiek gemaakt worden? Van Hoogenhuyze zegt dat heel veel kunstenaars, door de hele geschiedenis, op de rand van schilderkunst en een andere discipline werkten. Kandinsky maakte ook muziektheater bijvoorbeeld. Maar veel instituties weten er geen raad mee. Datzelfde geldt voor Land Art.
Van Oord brengt tenslotte een ode aan het (abstracte) schilderij: een afgegrensd gebied waarover de kunstenaar 100% controle heeft. Dat stelt de kunstenaar in staat een hele hoge mate van perfectie na te streven en daartoe ontwikkelt hij / zij eigen regels. De beschouwer van het uiteindelijke werk wordt vervolgens geconfronteerd met deze (tijdelijke) perfectie.
Voor hem zelf geldt dat er binnen de zelf opgelegde en ontwikkelde regels, altijd een ultieme consequentie mogelijk is. Hij is nog niet zover dat hij die consequentie aan gaat. Yves Klein deed dat wel.