In de oefening toont zich de meester
Van 23 februari tot 16 maart 2013 biedt de Vrije Academie / GEMAK workshops Denken aan. Centraal staat de betekenis van kunst in de eenentwintigste eeuw. Tijdens vier lezingen door Michael van Hoogenhuyze worden verschillende benaderingen van de plek die kunst inneemt in de cultuur onder de loep genomen. Hier een verslag van de tweede lezing.
Tijdens zijn eerste lezing behandelde Van Hoogenhuyze het thema schoonheid, met name in relatie tot muziek. Deze tweede lezing gaat over oefenen. Raar woord eigenlijk. Een beetje schools en ouderwets, in deze tijd van competentie-gericht leren. Onterecht, volgens Michael. Oefening is te lang de gebeten hond geweest in het academisch onderwijs. En hij kan het weten, hij heeft jarenlang les gegeven aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten.
First things first. Waar komen we oefening tegen in relatie tot kunst? Volgens Plato was schoonheid de kosmische resonantie van een al bestaande ordening in het universum, dat hij vergeleek met een gigantisch muziekinstrument. In deze opvatting is oefening een manier om die ordening steeds beter te benaderen, volgens a priori geldende regels. Pythagoras (ontdekker van de Westerse toonladder) stelde dat regels ook tijdens de oefening kunnen ontstaan, zoals harmonie in een muziekstuk. De grammatica van een werk ontvouwt zich aldus “uit het niets” maar wel volgens bepaalde wetmatigheden. In een andere vergelijking, ontleend aan de evolutiebioloog Richard Dawkins, is vooruitgang te vergelijken met een mol die een heuvel voor zichzelf opwerpt om er vervolgens over heen te klauteren. Allicht kan een mol niet anders, maar waarom zou een mens al die moeite doen?
Volgens de filosoof Huizinga (schrijver van het boek Homo Ludens – de spelende mens) is alle cultuur streven. Het streven is belangrijker dan het resultaat. Peter Sloterdijk heeft hieraan toegevoegd (in Je moet je leven veranderen): de mens is een oefenend wezen. Oefening is dan niet gericht (althans, dat zou het niet moeten zijn) op de ontwikkeling van automatismen of van perfectie. Dat is een bekende valkuil van de musicus, die na te lange oefening geen emotie of spontaniteit meer in de muziek kan leggen. Dit is wat Sloterdijk beschamend oefenen noemt. Oefening moet leiden tot een dieper begrip. De musicus oefent om een partituur te doorgronden, teneinde te begrijpen wat de componist heeft willen zeggen en wat hier tijdens de uitvoering aan toegevoegd kan worden.
Een kind ontdekt spelenderwijs. In het onderwijs wordt spel vervangen door oefening. Soms wordt het plezier daarmee geweld gedaan, maar kwalijker is het als de lust tot spelen wordt verloren. Dit an sich juiste besef heeft geleid tot pogingen om het spel terug te brengen in het kunstonderwijs. Maar wat ermee verloren ging was de oefening. Oefenen heeft de connotatie geestdodend te zijn, een telkens weer herhaalde handeling die net zo makkelijk door machines of computers kan worden uitgevoerd. Is er een andere vorm van herhaling mogelijk? Deze vraag staat centraal in het denken van Nietzsche en is het grondthema van diens boek Also Sprach Zarathustra. Nietzsche’s denken werd sterk beïnvloed door de evolutietheorie (“Gott ist tot”), en hij vroeg zich af hoe de mens zichzelf kon verbeteren bij gebrek aan een vaststaande moraal. Zijn opvatting dat de mens moet “klimmen in het vacuüm” heeft wel iets van de mol van Dawkins. Een mens moet de moeite doen om bergen te beklimmen die hij voor zichzelf opwerpt, om een beter mens te worden.
Een andere gedachte die Nietzsche introduceert in relatie tot de kunsten is de dichotomie van Apollinische versus Dionysische schoonheid. Deze stelt de extase, de vervoering, de ruige rand tegenover de bezonken, vervolmaakte vorm van schoonheid. Het onaffe idee is soms in staat meer te ontroeren dan het doordachte eindproduct. Waarom?
Heeft de kunstenaar de verkeerde keuze gemaakt in de uitwerking? Om een eerste inval te verheffen tot een doordachte compositie is het van belang dat de kunstenaar zich eerst terdege bewust is van de essentie van het idee. Dit nu vereist oefening, want in de openbaring zit begrip nog niet besloten. Om die essentie beet te pakken zonder te doden, voor het voetlicht te brengen en toch verborgen te houden, dient te kunstenaar zich te bedienen van wat de Italianen “sprezzatura” (moeiteloze gratie) noemen, een fenomeen dat welbekend is in de muziek: rubato in de romantische symfonie, swing in de jazz. Deze kwaliteit vraagt om bewuste afwijking van de regel, wat impliceert dat de regel al eigen is gemaakt. En ook deze exercitie vereist oefening. Repetitie om tot verbetering te komen. Ik breng in herinnering de uitspraak van Peter Sloterdijk: Je moet je leven veranderen.