Navid Nuur in gesprek met Michiel van Nieuwkerk bij Nest
Vorige week vond ter gelegenheid van de tentoonstelling Alchemy een gesprek plaats tussen exposerend kunstenaar Navid Navid en Michiel van Nieuwkerk. De opkomst was indrukwekkend en er werden de noodzakelijke extra stoelen bij gezet. Het gesprek begon nogal plotseling. Nog voordat iedereen goed en wel gestoeld was rondom zijn tentoongestelde zoutberg, was de kunstenaar al in gesprek met van Nieuwkerk over de houdbaarheid van een kunstwerk.
“Ik zag je net aan je werk pulken, is het niet meer goed?”, vroeg van Nieuwkerk. “Nee, het valt eraf. Ik moet het opsnijden en dan is het weg”, antwoordde Navid.
Het werk waar Navid aan had zitten pulken was een canvas bedekt met pure vitamine D. De verpulverde pillen bleken niet houdbaar in de vorm van een schilderij (al was de gebruikte spuitlijm de eigenlijke boosdoener) en het vitaminepoeder had zich in de afgelopen weken van het doek naar de grond verplaatst. Het leek Navid niet te deren. Enigszins nonchalant vertelde hij dat hij in zulke gevallen het werk simpelweg opnieuw zou maken, hoewel hij dit specifieke geval na de tentoonstelling in stukken zal snijden en in de container zal werpen. Een afgesloten hoofdstuk. Voor Navid Nuur hoeft kunst niet eeuwig houdbaar te zijn. Het hoeft ook niet te verdwijnen, maar hij laat het graag aan ‘het collectief’ over of een werk wel of niet geconserveerd dient te worden. Vindt hij het dan niet belangrijk dat zijn kunstwerken bewaard zullen blijven voor komende generaties? Net zoals het fijn is dat wij ook nu nog het werk van Leonardo DaVinci in een museum kunnen zien? Daar gaat de kunstenaar niet over volgens Navid en hij heeft daar zelf ook geen speciale wensen over. Hij maakt het werk en daarna wordt het buiten zijn eigen ‘bubble’ gedragen door het collectief. Van Nieuwkerk herinnerde hem daarna aan de huidige wind-mee-situatie van zijn carrière (onder andere zijn succesvolle solotentoonstelling in het Bonnefantenmuseum in 2013), maar het maakt Navid naar eigen zeggen niet zoveel uit of een werk door duizend mensen of een enkel persoon wordt gewaardeerd; hij wil zoveel mogelijk concentratie in een enkel werk.
De nuchterheid van Navid voerde de boventoon in het gesprek met van Nieuwkerk. Navid blijkt een verteller. Met humor en stoere taal vertelde hij het verhaal van zijn kunstenaarschap en wist daarbij de zaal meermaals aan het lachen te krijgen. Vroeger had hij ‘helemaal nothing’ met kunst. Navid begon zijn creatieve leven met graffiti en t-shirts bedrukken wat hij uitlegde als de jeugdige behoefte om mee te gaan met een subcultuur en de levensstijl die daaruit voortkwam. Er werd een opleiding grafische vormgeving gekozen waar hij naar eigen zeggen nogal goed in was. Zijn docenten waren dan ook niet perse blij toen de jonge Navid in het laatste jaar van zijn opleiding besloot dat hij toch liever beeldende kunst wilde studeren. De eigenwijsheid zat er toen al in: hij ging toch. Aan de verplichte lessen kunstgeschiedenis had hij geen boodschap: moest hij echt naar al die ouwe shit kijken? Zijn dwarse uitspraken over de overbodigheid van kennis van de kunstgeschiedenis deed menig wenkbrauw fronsen bij Nest. Volgens Navid schiet het niet op om kunstenaars als voorbeeld te nemen voor je eigen werk, daarmee je enkel het risico loopt je voorbeelden, zij het bewust of onbewust, te kopiëren. En daar kom je vervolgens nooit meer van los. Navid vertrouwt daarom liever op de wetenschap, want wetenschappers stellen vragen maar geven daar geen vorm aan. De wetenschap blijft daardoor poëzieloos. De voorkeur voor de wetenschappelijke benadering van kunst kwam verassend genoeg uit een kunsthistorische hoek. De fronsende wenkbrauwen zullen zich hebben ontspannen toen Navid vertelde over die ene kunstgeschiedenisles met die ene dia die wel interessant was. Matisse had een open raam geschilderd en Navid begreep dat het ergens anders om ging: het onderzoek was zichtbaar in het kunstwerk. Vanaf dat moment interpreteerde hij de ‘tuinachtige-troepjes’ die Matisse schilderde als dekmantel voor het eigenlijk individuele artistieke onderzoek. Het was een ‘breakdown’ en een omslagpunt voor Navid: hij verbaasde zich over de beperktheid van zijn wereld tot dan toe. Zijn master werd een ware ‘visual rehab’ waarin hij ‘keihard is gaan tanken’ en zoveel mogelijk kennis tot zich nam.
Daarmee is Navid uitgegroeid tot het soort kunstenaar dat zich de ‘skills’ eigen wil maken die het werk dicteert om te kunnen bestaan. Navid wil geen foto’s of tekeningen van een idee; “ik wil het gewoon echt”. Om het ‘echt’ te kunnen maken is hij vaak lang bezig met het zoeken naar (formele) oplossingen. Hij is daarin streng voor zichzelf: een kunstenaar moet doen wat het werk van hem vraagt; “want je weet dondersgoed of je iets maakt uit de luie kant van je hersenen.”
Er werd gegniffeld in de zaal en menig aanwezig kunstenaar moet zich even geconfronteerd hebben gevoeld met de eigen luie hersenhelft. Navid zegt waar het op staat. Van Nieuwkerk verplaatste het gesprek naar de inhoudelijke kant en vroeg naar zijn alchemistische praktijken. Teruggrijpend op zijn voorkeur voor wetenschap legde Navid uit dat hij in zijn werk wel degelijk ergens probeert te komen waar anderen nog niet zijn geweest, wat ook de reden is dat hij zich niet wil en kan laten afleiden door invloeden van voorbeeldige kunstenaars. Wanneer hij een werk maakt begint hij met een vraagstelling of een idee, waarna hij op een strategische en rationele manier op zoek gaat naar de oplossing. Het moment waarop alles samenkomt geeft de ‘kick’ van het maken. Volgens Navid zitten werken al ergens in je voordat ze bestaan. Hij gelooft niet in het maken van een werk voor een specifieke ruimte; een ruimte kan slechts de sluitsteen zijn waardoor het werk uiteindelijk kan bestaan. Soms is het ook de ruimte die een bestaand werk fris en nieuw maakt; zoals in het geval van de zoutberg, die al eerder was geëxposeerd maar een nieuw bestaansrecht kreeg bij Nest. Op aandringen van van Nieuwkerk durfde Navid zich een conceptueel kunstenaar te noemen. Hij begint met een vraag, zoekt daarbij het materiaal en vindt de vorm van zijn werk. Daarvoor werkt hij met mindmaps, maakt lijstjes en schema’s en legt associaties met woorden. En hoewel hij dat het liefste blijkt te doen in een kleine (denk)ruimte waarin hij zich kan afsluiten van de buitenwereld, zei hij zich soms 30 kunstenaarspraktijken in 1 persoon te voelen.
Navid is rap van tong en in het korte uur dat het interview mocht duren waren zijn antwoorden immer rationeel, onomwonden, direct en bij vlagen humoristisch. Liet deze nonchalante houding nog wel ruimte over voor een inhoudelijke bespreking en de poëtische kant van zijn werk? Toen van Nieuwkerk vroeg naar de poëzie in Navid’s werk (die dankzij of ondanks zijn rationele en gestructureerde werkwijze toch altijd zichtbaar zou zijn) volgde een wederom nuchter, maar ontwapenend oprecht antwoord: “die poëzie is gewoon je eigen vibe die in het werk door resoneert.”