De omwenteling door kunstenares Katharina van der Leeden
J&T nodigde Katharina van der Leeden uit om de werk- en leefwijze in haar atelier onder woorden te brengen. Het werd, evenals haar werk, een onconventioneel verhaal doorspekt met fantasie, treffende observaties en een omwenteling. Een literaire beschrijving van een worsteling met het beeld.
Reveil zonder toeter; geen bel. Ik kijk verwachtingsvol naar voortekenen van de dag die met het grootste gemak van de wereld door de gordijnen schijnen. Ik nam me voor om te schrijven. En dan te schilderen. En dan boodschappen. En dan opdrachten met de kinderen. Tot aan het uur dat wij ons weer verbergen. Eigenlijk ben ik nog moe van de inspanning die toelating tot de markt mij gekost heeft. Ik heb mijn papiertje in een stroom van creativiteit weten te veroveren. Maar de turbulentie die zichtbaar zijn voor een anoniem publiek in mij veroorzaakte is nog niet geluwd. Die werd zelfs nog verder aangejaagd toen ik aansluitend in de Cacaofabriek mijn kunsten mocht komen vertonen.
Daar zat ik op de grond te kijken naar wat ik gemaakt had en ik kromde onwillekeurig mijn rug. Ik verwachte de roede van opbouwende kritiek, die mij vaak onaangekondigd hard kon treffen als ik mij veilig waande met mijn maaksels. Toch ben ik geworden wie ik ben. Ik ga proberen. Gewoon doen, denk ik. Waarom elke keer het gevoel alsof ik het voor het eerst doe? Opzet heb ik al. Verder met rood, geel of blauw glaçis..groen zou ook nog kunnen, maar dat bewaar ik liever voor later. Als ik weet uit welke blauw en welk geel ik het moet maken, in dit geval. Ik hou niet van secundairen of tertiairen en zo verder uit een tube. Zelluf doehoen!
Wat een klein meisje moet gaan worden kijkt me aan in vlekken van oranje en koud blauw. Ik kijk terug en weet nog even niets te zeggen. Doe jij het dan maar, denk ik tegen haar. Maar nog steeds alleen die blik die wel wil leven, maar ingehouden wacht op geboorte. Dit wordt geen stortbevalling. Ik houd haar in.
Entr’acte. Met een mok vol leg ik mij op de divan en neem het gemiddelde nieuws voor gewone mensen tot mij. Altijd op zoek naar inspiratie. Ik lees over Orazio Gentileschi die op Lapis Lazuli schilderde omwille van overtuigend blauw. Die exorbitante investering heeft hem niet zo wereldberoemd gemaakt als zijn grote voorbeeld, Caravaggio. Wat levert mij deze kennis op, vraag ik mij af. Dat ik het triest vind om overdreven je best te doen.
Ik worstel na de onderbreking verder met het kind dat nog geboren moet worden en het mannenlichaam waar zij bovenuit zal moeten stijgen. Omdat ik niet het meest makkelijke plaatje heb gekozen om me op te richten, moet ik veel zelf invullen. Onzekere onderneming. Ga ik surfen voor betere modellen? Ik vond het licht zo mooi in het beeld dat ik nu gebruik. Zo zacht strelend langs een slap hangende penis, een jonge buik als een maan in een voorwereldlijke fase, zo ..
Entr’acte (2). Het enige dat boodschappen opbrengt, is spullen en de overtuiging dat het hier lelijk is. Beton, winkelpuien die je in willekeurig elke groeikern aantreft, uniforme mensenmassa. Welke geest heeft zich tot zoveel weerzinwekkends, zoveel slechts geïnspireerd geweten? Ik hoor de echo van een postbus 51 spot over brandpreventie, waarin men aangespoord werd om vuur uit de natuur te houden. De streek waar ik woon spoort mij indirect aan tot muurtekeningen op grote grijze vlakken (wie biedt zijn gevels aan?). Of verhuizen.
Nu onderzoek ik het slechte in het kind. Kan een kind het kwaad belichamen? Zou het aangeboren zijn of al heel vroeg aan te leren? Hoeveel bewustzijn, als dat al kwantificeerbaar is, moet een kind hebben om slechtigheid uit te kunnen drukken? We verexcuseren meestal, want het wist immers niet beter. Maar tegelijkertijd kunnen we ook oprecht kwaad worden op kinderen die onze grenzen tarten. Of is zo’n kwade reactie eerder een uiting van impulsiviteit? Kwaad is des menschen, wellicht ook des kinderen. Ik merk dat ik ze verontschuldig door ze mooi te willen schilderen. Of door ze attributen mee te geven die ze vrij pleiten. Een narcis of zo.
En bij het scheiden van de dag dwalen mijn gedachten af naar het kind dat woonde in de spelonk van inval. Of dit kind kwaad was of niet weet ik niet. Ik weet dat het zich soms kwaad voelde en dat ook luid kon laten horen, bijvoorbeeld als het muziek maakte. In wezen was het kind zichzelf. Ik sluit de omwenteling af met een droom, want dat is mijn werk.Zo kwam het dat op een dag het kind een stelling had gemaakt. Het was niet makkelijk geweest om alle onderdelen tot een geheel te smeden en maar al te vaak had het kind opnieuw moeten beginnen omdat zijn bouwsel ineen viel, maar in de afzondering van zijn onderkomen had hij door weten te zetten en nu was het dan klaar. Het kind daalde af uit zijn spelonk, naar het dorp van zijn stamouders. De stelling had hij behendig op zijn rug genomen.
In het dorp aangekomen merkte het kind al gauw dat het opviel. Andere kinderen keken nieuwsgierig naar wat hij brengen kwam. Zij liepen op hem toe en begroetten hem vriendelijk. Sommigen vroegen hem hoe hij zijn stelling zo wonderlijk gemaakt kon hebben. De meesten waren bewonderend en lachten verrukt als zij de uitleg van het kind uit de spelonk aanhoorden en begrepen. Een aantal van de kinderen uit het dorp raakte begeesterd en wilde ook een stelling maken. Zij verzamelden wat zij nodig hadden en namen onderdelen mee naar de hutten waar zij met hun families woonden. Steeds meer materiaal werd bijeen gebracht en tot een nieuw geheel gesmeed.Wanneer de moeders van deze kinderen elkaar troffen op de markt, schepten zij op over de inspanningen van hun kroost en hoe knap zij wel niet vorderden.
Nu was het dat najaar uitzonderlijk koud. Een gure wind sneed over de vlakten en nog voor de oogst binnen was gehaald, was het merendeel van het graan en het fruit al vergaan door de slagregens en ijzige hagel. De vaders maakten zich zorgen. Zij zagen de wintervoorraden niet op orde komen en wisten niet hoe zij hun gezinnen veilig naar de volgende lente moesten loodsen. Zij deelden hun zorgen in de herberg. Ook de burgemeester was somber over de nabije toekomst en hij opperde dat er ingegrepen moest worden. Maar waarin dan, want een mislukte oogst laat zich niet herstellen. Wij moeten op onze kinderen vertrouwen. We moeten ze aansporen om in de bossen en in de velden te zoeken naar wat eetbaar is, al zijn het muizen en graszaden, vond hij. De meeste mannen stemden in, een enkeling vond dat zijn kind niet uit zijn inspiratie gehaald moest worden en voorzag twisten met zijn vrouw. Maar uiteindelijk werd in ieder huis dezelfde boodschap gebracht en lieten in de loop van de weken die volgden alle kinderen hun stellingen onbeheerd achter.
Het kind uit de spelonk zag vanuit zijn grot aan wat zich in het dorp afspeelde en voelde zich zwaar te moede. Hij kon zijn kameraden niet helpen, maar om hen bij te staan in hun schrale pogingen tot overleven plantte hij zijn eigen stelling buiten zijn grot. Zo hadden de elementen vrij spel en vloeiden de klanken die de wind ontlokte aan het bouwwerk van de grot naar het dorp en brachten troost.
De inzet van de kinderen leverde nauwelijks wat te eten op en de dreiging van de naderende winter werd groter. Nu waren het niet alleen de vaders die klaagden, ook de moeders wisten geen raad meer en vielen steeds meer uit tegen hun kroost als dat weer onverrichterzake huiswaarts was gekeerd. De kelders bleven leeg, de zolders boden slechts plaats aan spinnen en stofnesten.
Halverwege december, de zonnewende stond voor de deur, sloeg tijdens een vliegende storm de bliksem in in de kerktoren. De haan werd neergeslagen en doorboorde het dak van de burgemeesters woning. De vrouw en het kind raakten verbrijzeld onder de hanenbalken. Het dorp was geschokt. Als lamgeslagen werd ieder meegevoerd in het leed dat de gemeenschapsvader had getroffen en allen verzamelden zich zwijgend op het plein om elkaar tot steun te zijn. De noorderwind joeg hun haren in het gezicht. Door het geloei hoorden zij niets maar af en toe namen zij boven het geraas flarden van de klanken van de stelling van het kind van de grot waar. Men richtte zich naar waar het geluid vandaan moest komen. Langzaam maar zeker zette de menigte zich in beweging. Niemand sprak.
Wanneer een kind struikelde werd het hardhandig overeind getrokken. Ouden van dagen werden eerst nog ondersteund, maar zij die nog gezond van lijf en leden waren wierpen allengs de last van hun schouders en gingen voorover gebogen tegen de harde wind steeds verder richting de oorsprong van wat hun als wonderlijke muziek voorkwam. Met een groep van nog geen tien man kwamen zijn uiteindelijk bij de grot van het kind aan.
Geen van de mannen die was overgebleven wist wat hij denken moest. Zij keken van de stelling naar het kind en dan naar elkaar. Er ontstond verwarring. Een enkeling grijnsde. Ongemakkelijk, zich inspannend om tegen de kracht van de natuur overeind te blijven, zag men de eigen machteloosheid onder ogen. En na de eerste slag volgden er als vanzelf meer en stortte de groep zich als een troep uitgehongerde wolven op het bouwwerk van het kind. Ook het kind verdween onder de graaiende handen.
Die lente trokken de vrouwen die nog leefden met hun overgebleven kinderen zuidwaarts. Daar waren zij vreemd en vonden nauwelijks aansluiting met de inheemsen. Sommigen onder het kroost voelden een vreemde noodzaak van binnen en bouwden in stilte opnieuw een stelling. Wanneer de honger hen daartoe dwong.
Ik draai mij om en zie aan het licht dat achter de gordijnen prikt dat ik nog even heb voordat de nieuwe dag begint.