LE vent doux du SUD
Altijd lekker, zo’n zachte bries uit het Zuiden. Bij Twelve Twelve Gallery zijn zes kunstenaars uit België neergestreken. Gert Scheerlinck stelde er de tentoonstelling ‘LE SUD’ samen met kunstenaars waar hij zowel waardering als verwantschap mee deelt. Johan De Wit, Rein Dufait, Katleen Vinck, Nicolás Lamas en Johan Gelper reisden met Scheerlinck mee naar Den Haag.
Het begint met een verzoek van de galerie aan kunstenaar Gert Scheerlinck om een groepstentoonstelling samen te stellen. Vlak voor de opening spreek ik daarom met Scheerlinck over de gedachten die voorafgingen aan de totstandkoming van de tentoonstelling ‘LE SUD’ (50° 38′ 28” N, 4° 40′ 5” E) bij Twelve Twelve.
FD: Je begrijpt dat ik met LE SUD de indruk krijg dat er een Belgische groep kunstenaars naar het noorden is getrokken?
GS: Wij zijn geen groep of kunstenaarscollectief. Ik heb met een enkeling wel eens eerder tentoongesteld. Anderen heb ik nooit eerder gesproken, maar ik ken hun werk. Ik heb minder kennis van Nederlandse kunstenaars. In België weet ik het wel heel goed omdat ik de mensen daar beter kan volgen. En het is ook fijn om deze Belgische kunstenaars eens hier in het daglicht te stellen. Ik vond het interessant om deze voor mij bekende kunstenaars in één ruimte samen te brengen en te zien welke dialoog dat zou opleveren.
FD: De keuze komt dus meer uit je eigen praktijk voort. Was je nieuwsgierig hoe je eigen werk zich tot de anderen zou verhouden?
GS: Ja, ook wel. Ik heb voor alle kunstenaars in deze tentoonstelling een grote bewondering. Ik geef toe dat ik het fijn vind om met hen in een tentoonstelling te zitten. Uit respect en waardering voor hen. Je plaatst jezelf als kunstenaar wel tussen een aantal mensen die gelijkaardig denken.
FD: Is er behalve de omgang met het materiaal sprake van een overeenkomstige mentaliteit?
GS: Er is een eenheid in de tentoonstelling, maar je ziet hier ook de individuele visie van de afzonderlijke kunstenaars. Je kunt de verschillende kunstenaars denk ik wel van elkaar onderscheiden. En bij enkele werken kan er nog getwijfeld worden.
FD: Je hebt er bewust voor gekozen om geen informatie bij de werken te hangen?
GS: Het is voor het eerst dat er bij Twelve Twelve zes kunstenaars tegelijk tentoonstellen. Het was interessant om in deze ruimte op zoek te gaan naar het evenwicht. Ik hoop dat de bezoeker getriggered wordt om van het ene naar het andere werk te gaan. Het is belangrijker om elk werk zelf te ontdekken, dan te weten wat van wie is.
FD: De tentoonstelling komt op mij over als een jamsessie van een groep jazzmuzikanten die elk een ander instrument bespelen, maar wel samen spelen. En waar ook ruimte is voor korte solopartijen voor alle bandleden.
GS: Dat stemt mij blij. Als je de tentoonstelling opvat als een optreden van een band, is het voor mij geslaagd. Wanneer je verschillende muzikanten samenbrengt en ze kunnen niet samenwerken, dan ontstaat er een kakofonie waar niemand blij van wordt.
FD: Ik zie de centrale basedrum en trommels van Katleen Vinck, de staande aardappelbas van jou en een blaaspartij van Rein Dufait. Johan de Wit bespeelt de toetsen, Nicolas Lamas zingt en Johan Gelper is de percussionist.
GS: Als kunstenaar maak ik ook vaak een vergelijking met muziek. Een groepstentoonstelling is voor mij een verzamelalbum. Met een solotentoonstelling krijg je het hele album van een kunstenaar te zien. Maar ik denk dat het zo is. Johan de Wit kan hier zijn nummer spelen en Nicolas Lamas krijgt ruimte genoeg om niet in conflict met de ander te komen. Ik denk wel dat we een band zijn die goed samenwerkt. We kleuren goed bij elkaar.
FD: Is kleur een overweging geweest in de lay-out van de tentoonstelling?
GS: Ja. Kleur speelde zeker een rol. Ik had een vrij goed beeld van hoe de werken in de ruimte geplaatst kunnen worden. Maar ik vind het ook belangrijk dat de kunstenaar zelf tevreden is. Sommige kunstenaars hebben meer werken meegenomen om ter plekke een definitieve keuze te maken. Als de kunstenaar niet tevreden is over de plaatsing van zijn werk, kun je geen goede tentoonstelling maken.
FD: Het kan de start zijn van een verdere samenwerking of een tournee?
GS: Ik heb dat idee gisteren wel laten vallen, ja.
FD: In de nis zien we een ‘pas de deux’ van Nicolas Lamas en jij samen?
GS: Het Mariabeeld van Lamas is volledig uitgehold en bestaat alleen nog uit de contour van een beeld. Ik heb daar mijn postzegel van Koning Filip bij gehangen. Deze heb ik uitgegomd. Ook daar is het beeld geheel verdwenen. Beide werken gaan over verering en verwerping van traditionele waarden en vergane glorie. De mijne verwijst ook naar de actie van Robert Rauschenberg die lang geleden een tekening van Willem de Kooning uitgomde. Zo zijn er wel meer onzichtbare verwijzingen. In de kelder heb ik een werk dat verwijst naar de titel van de tentoonstelling. ‘The Road’ bestaat uit een wandsculptuur en een videoprojectie. Ik plaats objecten graag op een tijdlijn in de vorm van een balkje. Het werk is een soort familiale herinnering naar oude waarden. De auto kan alleen rechtdoor rijden en de weg vervolgen.
FD: Gaat het zover, dat het werk ook autobiografisch is?
GS: Ja, ik doe eigenlijk twee dingen. Hoewel het sculpturen zijn, noem ik het installaties omdat het voor mij ook een maatschappijkritisch beeld is.
FD: Een commentaar?
GS: Nu ja, meer een observatie. Ik ben niet iemand die activistische uitspraken van de daken schreeuwt. Ik observeer en stel een vraag, zonder oordeel. Is dat wel juist? Is dat nog van deze tijd?
Aan de andere kant heb ik meer poëtisch werk dat gaat over waarden die ik van thuis uit heb meegekregen, het gaat over mijn familie en over mijn vrienden. Ten opzichte van de grote boze wereld, wil ik het kleine en persoonlijke blijven koesteren. Die zaken stel ik altijd tegenover elkaar.
FD: Je bezat geen gele Kever?
GS: Nee, ik heb geen gele Kever gehad. Maar ik moet wel zeggen dat het Kevertje dateert van toen ik zeer klein was en met autootjes speelde.
FD: Je hebt dus wel degelijk een gele Kever gehad!
GS: Ja, ja. Zo dus wel (lacht), maar niet in het echt! Ik ben niet met een gele Kever naar LE SUD gevlucht! Maar ja, inderdaad. Ik heb ‘m wel gehad en het was een van mijn lievelingsauto’s en dat kun je ook zien. Daarom is het zo versleten.
FD: Dat minimalistisch poëtische in het werk is ook een verbindende factor in deze tentoonstelling. En misschien toch wel typisch voor kunst uit België?
GS: Ja, ik wil geen scheiding maken tussen Belgisch en Nederlandse kunstenaars. Er wordt vaak gezegd dat dat poëtische typisch Belgisch is. En ik kan het misschien wel ergens volgen. Omdat het werk hier in Nederland wel goed wordt ontvangen. Mensen worden er door geraakt. Misschien is het een vooroordeel, maar ik denk dat een Nederlander veel sneller vragen stelt en opener is en durft om die vraagstelling aan te gaan. En dat vind ik enorm boeiend. In België gaan ze gereserveerder zijn en durft men minder vragen te stellen.
FD: Misschien zijn Belgen meer stille genieters.
GS: Dat zou kunnen.
FD: Maar je krijgt als kunstenaar minder feedback?
GS: Voila! Het is heel interessant om die feedback wel te krijgen. Als mijn werk eenmaal af is, wil ik dat het niet meer mijn verhaal is. Dat de toeschouwer er iets in gaat zien. Ik wil dat hun eigen verhaal gecreëerd wordt door de emotie of de invloed van dat werk.
FD: Maar wanneer je verlangt dat publiek reageert op je werk, zou je kunnen worden verleidt om reactie te provoceren of verder te gaan in de stelligheid van het werk. Dat doe je niet.
GS: Ja, dat klopt. Dat is iets waar ik zelf heel veel moeite mee heb. Ik hou ook niet van felle schreeuwerige kleuren of grootste werken die een Wow!-gevoel willen ontlokken. Omdat de bezoeker dan alleen dat Wow!-gevoel van het beeld meeneemt, maar nooit die vraagstelling. Ik denk dat dat alleen kan wanneer een werk ingetogen is.
FD: Dat geldt dan misschien voor jullie allemaal. Het valt me ook op dat de meeste werken bescheiden van formaat zijn en dat niemand de boventoon voert. Er is geen sprake van confrontatie met elkaar.
GS: Ja, maar er is wel iets gaande tussen de werken. Alleen hebben ze minder impact op elkaar. Ik denk dat er eerder sprake is van een conversatie dan van een confrontatie. Het gaat over samenwerken. Door de samenhang in de tentoonstelling zien we de verschillen tussen de kunstenaars. Ik heb geen probleem met het tentoonstellen van gelijkaardige kunstenaars. Vaak worden schilderkunst en sculptuur en videokunst in groepstentoonstellingen samengebracht. Het gebeurt veel minder dat het werk echt op elkaar aansluit.
FD: Misschien is het zo dat wanneer je kunstenaars naast elkaar plaatst die sterk contrasteren, dat je als kijker zoekt naar de overeenkomsten. En dat wanneer het werk dicht bij elkaar ligt, je beter gaat kijken naar de verschillen.
Ja, dat kan.
FD: Nu gaat deze tentoonstelling ook vooraf aan een solotentoonstelling die je hier over enkele maanden zult hebben. Je kent de ruimte nu beter dan ooit. Gaat dat nog invloed hebben op die solo?
Die solo zit al in mijn hoofd. Ik moet gewoon nog een aantal maanden wachten. Het ontstaat gelijktijdig. Het is een langzaam proces. Ik begin niet met een titel of idee. Het is een langzaam en intuïtief proces. Veel werken hangen weken of maanden in mijn studio en dan weet ik dat het goed is. En uiteindelijk maak je de keuze voor welke werken je samen tentoon gaat stellen. De anderen vinden dan ook hun weg wel ergens.
FD: Bevalt de rol van curator je?
Nee, ik hou niet van het woord curator, omdat ik dat niet ben. Ik baseer mij bijvoorbeeld niet op teksten. Bij mij gaat het allemaal heel gevoelsmatig en ik heb te veel respect voor de kunstenaars. Er is mij slechts gevraagd om de tentoonstelling samen te stellen.
LE SUD (50° 38′ 28” N, 4° 40′ 5” E) met Nicolás Lamas, Johan De Wit, Gert Scheerlinck, Rein Dufait, Katleen Vinck & Johan Gelper is nog tot en met 12 november te zien bij twelve twelve gallery, Prinsestraat 53, Den Haag