Interview met Alexandra Landré – artistiek directeur Stroom Den Haag
Stroom Den Haag heeft een nieuwe artistiek directeur. Na een turbulent jaar, dat behalve corona ook bestond uit de discussie over nalatigheid rond seksueel overschrijdend gedrag en het aangekondigde vertrek van directeur Arno van Roosmalen, wordt er vanaf 1 mei een nieuwe start gemaakt met een tweekoppige directie bestaande uit zakelijk directeur Bas Mulder en artistiek directeur Alexandra Landré. Met de laatste, die o.a. artistiek leider was van Kunstvereniging Diepenheim, spreken we ter kennismaking en introductie.
Het is de 16de dag van haar directeurschap en en in de nieuwe opgeruimde werkkamer is het behoorlijk warm…
Frits Dijcks: Laten we beginnen bij het begin. Wat bracht je op het pad van de kunst?
Alexandra Landré: Ik was een geëngageerde puber die veel buurtprojecten deed met kinderen en met kunst. Kunst is een taal die ik begrijp, het trok me al vroeg aan en bepaalde mijn studiekeuze voor kunstgeschiedenis. Ik heb wel nagedacht over de vraag of ik de praktijk in zou gaan of niet. Ik vond die wisselwerking tussen theorie en praktijk altijd interessant. Er wordt vaak een tweedeling gemaakt, maar zo ervaar ik het niet. Met die overtuiging ben ik als onderdeel van mijn studie een curatorenopleiding gaan volgen. Eind jaren ’90 kwam ik vanuit Düsseldorf naar Amsterdam. Daarbij ben ik altijd op zoek gegaan naar de rafelranden van de artistieke praktijk.
FD: Welk beeld kreeg je van Den Haag als kunststad?
AL: Grappig. Ik kijk niet vanuit Amsterdam de wereld in. Dat zou veronderstellen dat Amsterdam de navel van Nederland is. Ik kijk naar verschillende omgevingen waar dingen gebeuren en Den Haag is daar een van. Door mijn betrekking als docent op de KABK ben ik ook veel in Den Haag geweest en heb ik gezien dat het een interessant kunstklimaat heeft. Maar je hebt wel wat tijd nodig om het te leren kennen. Het ligt niet op een presenteerblaadje.
FD: Wanneer maakte jij voor het eerst kennis met Stroom?
AL: Ik heb altijd wel oog gehad voor de programmering van Stroom. Nadat ik stage liep bij Manifesta kreeg ik meer interesse voor kunstenaars die buiten de museale ruimte werken. Stroom heeft daar veel aandacht voor. Tijdens mijn werkzaamheden bij het Lectoraat Kunst en de Publieke Ruimte is mijn aandacht hiervoor gegroeid. Het contact werd steeds intensiever omdat ik, door mijn werkzaamheden bij de KABK , regelmatig in Den Haag was. Op een gegeven moment werd ik door Stroom uitgenodigd om als curator atelierbezoeken af te leggen bij Haagse kunstenaars. Zo leerde ik Stroom ook als organisatie kennen en werd ik steeds nieuwsgieriger. Afgelopen jaar werd ik ook gevraagd om als externe adviseur aan te schuiven bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s. Mijn relatie met Stroom is gaandeweg gegroeid.
FD: Je bent nu de derde directeur van Stroom, na Lily van Ginniken die de organisatie in 1989 heeft opgezet en Arno van Roosmalen die vanaf 2004 de leiding voortzette. Beiden zijn lang aan Stroom verbonden geweest. Je kunt dus een zware stempel zetten op de toekomst van Stroom. Hoe ga je dat aanpakken?
AL: Ik zou het liever een verantwoordelijkheid noemen dan een stempel. Het is wel belangrijk dat er een duidelijke stem komt. We zitten in een bijzondere periode met de pandemie en met de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. Het was een roerig jaar voor Stroom. En dan is er nog het recente vertrek van Jane Huldman, die heel belangrijk was voor de continuïteit van Stroom en die haar hele geschiedenis heeft meegemaakt. Dus er is wel behoefte aan een pas op de plaats, om de basis van de organisatie weer te verstevigen.
Er is ook een nieuwe constructie, ik ben artistiek directeur en werk samen met Bas Mulder als zakelijk directeur. Dus samen stellen wij ons de vraag waar de prioriteiten moeten komen te liggen. We willen het volgende hoofdstuk goed in gaan en blijven bouwen aan een duurzame organisatie waardoor we de dingen die we graag willen doen, en waar Stroom goed in is, ook kunnen blijven doen. Het stimulerende en agenderende beleid waar Stroom om bekend is. We willen ook gastvrij kunnen zijn, events kunnen hosten en nieuwe dingen mogelijk kunnen maken voor Haagse kunstenaars. We willen onze krachten bundelen en nieuwe ambities kunnen formuleren. Ook de gevolgen van het coronajaar moeten we niet onderschatten.
FD: Daarbij spelen er momenteel veel onderwerpen in de kunstensector. Er wordt heel veel geagendeerd en daarbij wordt ook verwacht dat er organisatorisch op wordt gereageerd. De discussies rondom diversiteit en veiligheid vragen om maatregelen. Kun je daar als organisatie wel snel genoeg op reageren? Het vraagt tenslotte ook om een cultuurverandering?
AL: Grensoverschrijdend gedrag is veelvoorkomend en een belangrijk onderdeel van het huidige publieke debat. Als het gaat om veiligheid, moeten we heel duidelijk grenzen stellen. Er was sprake van een gemis en tekortkoming op dat gebied. Dat moeten we nu direct aanpakken. Ook bij Stroom wordt daar nu heel hard aan gewerkt. Verandering moet er onmiddellijk komen als mensen zich niet veilig voelen. Er zijn nu intern vertrouwenspersonen ingesteld die hiervoor een opleiding hebben gevolgd. We werken nu aan een nieuwe gedragscode. Tegelijkertijd moeten we dit ook in de praktijk kunnen brengen en daar maken we tijd voor.
FD: Kun je iets vertellen over jouw functie als docent critical inquiry bij de KABK?
AL: Onder critical inquiry vallen alle vormen van reflectie en onderzoek. Er is een regulier lesprogramma waarin ik les gaf in kunstgeschiedenis, -theorie en filosofie. Actuele onderwerpen als ecologie, het antropoceen en de relatie van kunst met maatschappelijke onderwerpen zoals het kapitalisme spelen daarbij een rol. In het kader van het lesprogramma heb ik ook veel samengewerkt met kunstenaars en met hen nieuwe programma’s ontwikkeld. Ik vond het heel bijzonder om studenten tijdens hun hele opleidingsduur te mogen begeleiden, dus je ziet de ontwikkelingsprocessen en bent heel nauw betrokken bij iemands praktijk.
FD: Dat is ook een voorbeeld van de wisselwerking tussen theorie en praktijk?
AL: Ja, soms denk je met je handen en moet je iets doen met je hoofd. Het idee dat handen en hoofd van elkaar gescheiden zijn, klopt volgens mij niet. Elke kunstenaar of maker produceert ook een vorm van kennis, inzicht of filosofie. Iedere keer dat je handelt of een keuze maakt, liggen er ideeën aan ten grondslag. Die zijn ook weer theoretisch gevormd of gevoed. Dus voor mij zit daar heel veel wisselwerking tussen. Je kunt ook reflecteren door middel van een praktijk, of praktische technieken ontwikkelen door te denken. Als je die tweedeling tussen theorie en praktijk loslaat, dan heb je een hele interessante ruimte gecreëerd waarin je niet alleen met kunstenaars maar ook met publiek een ander soort gesprek kunt voeren.
FD: Wat is het belangrijkste dat je hebt geleerd als artistiek leider bij Kunstvereniging Diepenheim?
AL: Behalve de omgang met kunstenaars die je voeden met hun ideeën was het ook interessant om intensief contact met publiek te hebben. Ik heb er voor gekozen om veel rondleidingen gegeven, omdat ik beter wilde begrijpen wat er nodig is in de bemiddeling tussen kunstenaar en publiek. Er zijn veel vooroordelen over en weer. Soms staat de belevingswereld van kunstprofessionals heel ver af van dat van een publiek dat niet heel erg thuis is in de kunst. Er is ook veel miscommunicatie gevoed door vooroordelen en dat is een interessant gegeven. Kunstenaars willen graag hun verhaal vertellen, maar als de ander niet weet hoe je daar naar kunt luisteren, werkt het niet. Als je iets voor een publiek maakt, hoe weet je dan wie je publiek is? Er is vaak te weinig tijd voor deze vorm van reflectie.
Wat ik zeker heb geleerd is dat de waarde van een tentoonstelling heel hoog is. Dat is niet te onderschatten eigenlijk. Het lijkt soms zo’n gangbaar formaat, maar ik zie wat het kan doen voor de praktijk van de kunstenaar en wat het kan betekenen voor het publiek.
FD: Gaat het dan ook om de fysieke ontmoeting tussen de twee?
AL: Zeker. Het gaat om de ervaringsruimte die kunst kan bieden. We hebben het heel vaak over de intentie van de maker, tegelijkertijd is er ook een grote verscheidenheid aan ervaringen door de aanwezigheid van de ‘ander’. Ik heb daar wel opnieuw waardering voor gekregen. Ik hoop dat Stroom die ervaringsruimte kan bieden, ook gezien de sociale dimensie. Wij hebben hier een mooie plek en die wil ik graag gebruiken.
Met al die agenda’s in de kunst en de vele beleidstermen die er rondgaan, denk ik soms ook wel dat er een enorme productiesnelheid en concurrentiedruk is. We zijn allemaal geëngageerd maar met het tekort aan middelen vragen velen zich ook af: werkt het eigenlijk wel voor ons?
We moeten ook blijven nadenken over hoe we betekenisvol kunnen zijn om die culturele waarde te onderzoeken. Kunst is ook op zichzelf een waardevol element. We zijn ook wel heel erg bezig om steeds een koppeling te maken naar grote maatschappelijke onderwerpen om die waarde in politieke termen te vertalen. Maar we maken de waarde zelf.
FD: Hoe blijf je op de hoogte van alles wat er op het gebied van kunst plaatsvindt?
AL: Ik heb een breed interessegebied en ben nieuwsgierig. Ik ben veel in contact met verschillende mensen en vraag hen ook wat ze zien. Online hebben we natuurlijk ontzettend veel informatie tot onze beschikking, ik oriënteer me in Nederland en internationaal, dus das loopt allemaal door elkaar heen. Veel verschillende invalshoeken leidden ook weer tot interessante dwarsverbanden. Er is sprake van een overaanbod aan informatie. Ook ik heb soms last van ‘the fear of missing out’. Er is een enorm tempo waardoor ik me soms afvraag of de ervaringen die je hebt nog wel kunnen beklijven? Krijgt het nog wel voldoende betekenis? Ik vind het ook interessant om te zien hoe kunstenaars daarmee omgaan; door voor een andere invalshoek te kiezen bijvoorbeeld, voor een langdurige praktijk of meerjarige projecten. Misschien is er door deze pandemie weer meer ruimte om de vragen te stellen over intensiteit en kwaliteit van beleving van kunst. Stroom kan daarbij ook een punt van oriëntatie zijn om te zien wat je moet of wilt gaan doen.
FD: Wat is een gezond kunstklimaat?
AL: We denken steeds vaker in termen van ecosystemen en klimaat, als het gaat om kunst, maar wat dit kwalitatief betekent, weten we misschien nog niet helemaal. Ik ben nu aan het onderzoeken wat het in Den Haag zou kunnen betekenen en voor Stroom. In algemene termen gaat het om het streven naar een zo groot mogelijke verscheidenheid van kunst. Ik denk dat daarin ook mogelijkheden moeten zijn voor korte ontwikkelingen, dat niet alles doorgestructureerd is en verbureaucratiseert. Ruimte voor experiment is heel erg belangrijk. In een gezond kunstklimaat hoeft ook niet alles meteen voor een groot publiek toegankelijk te zijn. Ook zaken die niet publiek zijn, horen er bij. Dynamiek is belangrijk, dat er kruisbestuivingen plaats kunnen vinden tussen verschillende disciplines. Ik maak me graag sterk voor experiment. Kunstenaars moeten de ruimte krijgen om nieuwe dingen te doen, ook als er een kans is op falen. Daar zit een motor en kracht in, die belangrijk is voor de kunst. We moeten als samenleving blijven investeren in kunst.
FD: Wanneer denk je dat we kennis kunnen nemen van de eerste zichtbare resultaten in de programmering van Stroom onder jouw leiding?
AL: Ik ben me nu nog aan het inwerken, dit is dag 16. Ik kijk naar alle activiteiten die we hebben lopen en naar alle verplichtingen en taken. Als de eerste 100 dagen voorbij zijn, dan heb ik daar zicht op en dan heb ik daar waarschijnlijk ook een idee over. We zijn nu druk bezig met het programma van het najaar. Dat zijn natuurlijk projecten die eerder zijn gestart en die zijn nu in productie.