Koninklijke Prijs voor vrije …kunst
Het is oktober, dus het is weer tijd voor de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst. Een traditie waarbij de lancering van jong talent wordt gecombineerd met een koopjesbeurs voor verzamelaars en de jaarlijkse netwerkborrel voor iedereen die tot het culturele establishment wil behoren. Winnaars Machteld Rullens, Leo Arnold en Cian-Yu Bai zijn vanaf nu ook welkom.
De Koning wijst er in zijn korte speech fijntjes op dat we zo langzaamaan afstevenen op de 150ste editie van deze in 1871 ingestelde prijs voor schilderkunst, en daar zit meteen het probleem. Hoe lang gaan we de term schilderkunst nog hanteren? Op academies bestaat het eigenlijk al niet meer en het zal niet lang meer duren tot de verschillende richtingen (schilderen, sculptuur, monumentaal, grafisch) binnen de opleiding ‘Fine Art’ zullen worden opgeheven omdat het onderscheid niet aansluit op de ambities van jonge kunstenaars.
Ook juryvoorzitter Paula van den Bosch moet in het juryrapport bekennen dat vernieuwing binnen het domein van de schilderkunst er voorlopig niet meer in zit. Beeldende kunst heeft definitief andere vormen aangenomen en ook de genomineerde kunstenaars doen schilderen er veelal ‘bij’. Ze maken net zo makkelijk installaties, video’s, performances of ze produceren tussen twee doeken door een fijn stukje muziek of geluid. Schilderkunst als intermezzo. Schilderen is bezinning. Gas terug nemen. Onthaasten. Meditatie.
Machteld Rullens, Leo Arnold en Cian-Yu Bai zijn de winnaars van deze editie, maar dat hadden net zo goed drie andere namen kunnen zijn. Hoewel Rullens naast Ricardo van Eyk en Erik-Jan van der Schuur waarschijnlijk ook bij mij in de top 3 van deze 15 genomineerden zou hebben gestaan. Maar dat doet er niet toe. Het is maar een keuze. De andere 195 inzendingen blijven buiten beeld. De selectie is in de eerste plaats een uitspraak over waar ‘we’ naar toe willen. En de komende jaren wordt het kunstbeleid bepaald door het politiek geladen begrip ‘inclusiviteit’. De politiek bepaalt de richting en focus van de kunst. Zo vrij is de kunst nu ook weer niet.
Vandaar dat 8 van de 15 genomineerde Koninklijke kunstenaars niet in Nederland zijn geboren. Ondanks hun veelkleurige achtergrond kunnen zij geenszins tot de groep ‘allochtonen’ worden gerekend. Eerder tot de groep ‘ex-pats’, wereldreizigers die gebruik maken van de toegankelijkheid van het onderwijs en het culturele klimaat in ons land. De Nederlandse postacademische opleidingen functioneren als doorvoerhaven voor internationale carrières. Dat heeft de kunst gemeen met ‘onze’ voetbalcompetitie. De meeste internationale kunstenaars hebben niet de intentie om hier te blijven.
Terug naar de schilderkunst.
Wat me dit jaar opvalt is dat de meeste ‘schilderijen’ delen lijken uit een groter geheel. Alsof we slechts een klein fragment van iets omvangrijkers te zien krijgen. Veel schilderijen zijn van heel dichtbij interessanter dan van een gepaste afstand. De voorstellingen zijn meestal ondergeschikt, evenals de compositie, de schilderkunstige toets of de virtuositeit van het schilderen. Waar Leo Arnold, Erik-Jan van der Schuur en Dan Zhu het schilderij nog wel als een autonoom beeldend werk lijken op te vatten, zijn de andere schilders bezig met iets ‘groters’ dat zich buiten het kader van het beeld bevindt. Werkprocessen, materialen, structuren, systemen. Zaken die zich ook in andere producten dan schilderijen kunnen manifesteren. Zo wint Machteld Rullens de prijs voor de schilderkunst met een serie wandsculpturen bestaande uit gestapelde kartonnen dozen en gevat in epoxy.
De huid van het schilderij is belangrijker dan het beeld. Daarom laat ik in dit verslag ook geen totaalbeelden zien van de schilderijen (daarvoor kunt u zelf de tentoonstelling bezoeken), maar fotografische uitsneden die ik als kijker maak uit de tentoonstelling. Het is een selectie van door mijn netvlies genomineerde fragmenten uit de door de jury geselecteerde werken. Naar mijn mening zijn deze detailbeelden juist daarom geschikt, omdat ze voor mij de verschillende ‘schilderkunstige’ houdingen van de makers representeren.
En wellicht kunnen ze uw nieuwsgierigheid wekken om zelf op reis te gaan in de jongste schilderkunst.
Opvallend is dat de buitenlandse kunstenaars er een aanzienlijk traditionelere beeldtaal op nahouden dan de Nederlanders, die een meer eigentijdse handschrift hanteren om te reflecteren op de wereld. Er gelden voor de nominaties blijkbaar andere normen ten aanzien van hedendaagse kunst voor mensen die van buiten Europa komen. Wellicht wordt aangenomen dat deze kunstenaars met een andere (traditionele?) beeldtaal zijn opgegroeid. Je zou nog bijna gaan denken dat hier sprake is van neokoloniaal cultuurdenken of exotisme.
De tentoonstelling is te zien tot en met 17 november 2019 in het Koninklijke Paleis in Amsterdam.