verhaal (18 januari 2023) – uit de tijd
met Stéphane Kaas, Luigi Ontani, Octavio Paz, Dan Graham, Mohamed Mbougar Sarr en Lucy & Jorge Orta
Kan je ook uit je tijd vallen? Dat is de vraag die me, zo nu en dan, bezig houdt. En, wat is dat eigenlijk, uit je tijd vallen? Niet lang geleden keek ik naar het tv-programma ‘Het uur van de wolf’, en daarvan de aflevering ‘In het echt heb ik een neus’ van regisseur (en tekenaar) Stéphane Kaas. Het ging over jonge mensen die strips tekenen (op hun ipad), en deze vervolgens, natuurlijk, posten. De onderwerpen waren uitzonderlijk en taboedoorbrekend, althans voor de sociale media, te weten: depressie, racisme, seksisme en genderissues. Hun publiek is de wereld, onnoembaar veel mensen, die de tekenaars niet persoonlijk kennen (vandaar de titel), zien hun werk. Die, meestal simpel getekende strips, vol persoonlijk verdriet en vreugde, boeiden mij niet erg. Er werden een beperkt aantal striptekenaars gevolgd. Maar, het is fascinerend om te zien hoe groot hun bereik is. Hoeveel ‘likes’ ze wel niet krijgen. Likes geven je een emotionele opkikker, ze bevestigen je reason for living. Ik heb begrepen dat deze tekenaars met name in de Corona tijd, geïsoleerd geraakt waren van hun sociale leven, en als reactie daarop als gekken zijn gaan tekenen.
Als je weinig behoefte hebt aan communicatie op de sociale media, ben je dan buiten je tijd gevallen? Zoals iedereen wordt je ergens in een tijd geboren dat kunnen de Middeleeuwen zijn, maar net zo goed gisteren, of morgen. Een simpel feit, niets verontrustends. Vervolgens moet je leren in jouw tijd te leven. Te overleven, dat is geen sinecure, en dat is het ook nooit geweest. Als je beeldend kunstenaar bent, kun je gemakkelijk ‘uit de tijd’ raken, en altmodisch worden. Hoewel, in een tijd waarin alles en iedereen in een bliksemflits bereikbaar is, ligt ook het verleden om een dichtbijzijnde hoek op de loer, zelfs het verre verleden lijkt dichtbij. Als het ons vrijstaat om te ‘communiceren’ met wie we maar willen, overal op de wereld, staat het ons natuurlijk ook vrij om dat te doen met wie dan ook in de geschiedenis, m.a.w. de geschiedenis wordt fluïde en verandert gemakkelijk in het heden, met een eenvoudige muisklik.
Zo lijkt dat ook het geval, maar dan begonnen voor het ‘on line’ gaan van de wereld, met de Italiaanse kunstenaar Luigi Ontani (1943). Zijn eigen tijd is, wel en niet, zijn prioriteit. Soms wisselt hij van identiteit, en kleedt hij zich naar figuren (werkelijke of fictieve) uit andere tijden, in de mode van die tijd. Hij presenteert zich als een Middeleeuwer, als Dante bijvoorbeeld, of als Botticelli. Hij verandert zich in Lord Byron. Bezoekt hij denkbeeldig de Salon van Madame de Stael? Hoort hij daar Frédéric Chopin zelf spelen? Neemt hij deel aan de gesprekken aldáár? Je ziet Ontani dromerig, met slobkousen aan, als op een foto van Nadar, als een negentiende eeuwse dichter, met zijn linkerarm leunend op een tafel, in een melancholieke verte staren. Als Christus, compleet met doornenkroon, als Indiase brahmaan of de wijngod Bacchus poseren. Kortom, één grote waterval van identiteiten, waaronder Luigi Ontari. ‘Ik ben die velen’, zo zou je het ook kunnen zeggen. Ik zie hem als de naakte wijngod Bacchus, op vier zwart-wit foto’s, in het boek ‘Il corpo come linguaggio’ (over performance) van Lea Vergine, op een antiek bed druiven verorberen. De kunstenaar die de historische hoogtepunten van de kunsten in zich draagt. De kunstenaar, die niets anders kan zijn dan een levende manifestatie daarvan. De kunstenaar als vleesgeworden kunstgeschiedenis.
Ik lees ‘Het labyrint der eenzaamheid’ (1959) van de Mexicaanse dichter, schrijver en diplomaat Octavio Paz (1914-1998) opnieuw. Ik moet eraan denken dat Paz iets ouder was dan mijn vader (1916-1984). Paz is geboren in de nadagen van de Mexicaanse Revolutie (1910-1917), mijn vader is midden in de Eerste Wereldoorlog geboren, ook al ging die dan aan Nederland voorbij, het Europese continent stond op z’n grondvesten te trillen. En, het wierp zijn schaduw vooruit naar het totale morele deficit van Europa, zo’n kleine vijfentwintig jaar later. Na de moordpartijen op de Joden, Zigeuners en homoseksuelen stelt de schrijver en denker Primo Levi’s niet voor niets de vraag: ‘Is dit een mens?’ Het is de titel van zijn verbijsterende boek over zijn concentratiekamp ervaringen. Nu, zo’n ruime vijfenzeventig jaar na die verwoestende collectieve waanzin, ben ik een zeventiger geworden, weliswaar met een jeugdig hart, maar toch met een levende herinnering aan de verhalen over de jonge levens van mijn ouders. Kortom, ik ‘sta’ in hun schoenen, zoals Luigi Ontani regelmatig in die van anderen gaat staan.
Het eerste hoofdstuk van Paz’s boek behandelt vooral het uiterlijk vertoon van Mexicaanse jongemannen, die in Noord-Amerika, en meer specifiek in Los Angelos belandt zijn. Zij willen zich qua kleding extreem onderscheiden van hun Angelsaksische medebewoners. Maar, die extreme macho uitdossing verhult dat ze zich in een vacuüm bevinden, niet langer Mexicaan, en (nog) geen Amerikaan. Hoe exotischer de kledij, hoe verder weg van de oorspronkelijke betekenis. Achter het masker van de kleding gaapt de leegte. Het tweede hoofdstuk in ‘Het labyrint der eenzaamheid’ is getiteld: ‘Mexicaanse maskers’. Daarin beschrijft Paz de talloze maskerades die in de Mexicaanse (en Spaanse) wereld, en literatuur, aanwezig zijn. Waarheid en leugen wisselen permanent van rol. Steeds opnieuw doemen verlei gedaanten op. Steeds opnieuw worden maskers afgezet, waarna nieuwe verschijnen. Wie is er aan het woord? Wie komt er in beeld?
In de Gereformeerde Kerk van mijn jeugd, ik was een jaar of veertien, stond er op een zonderlinge doordeweekse dag, in een lege kerk, een prachtig boeket bloemen voor de kansel. ik was zéér verbaasd. Een nouveauté? We mochten als Gereformeerden toch geen afbeeldingen van God maken? Kwam een fraai boeket niet in die richting? Maar goed, ik was nog een kind, en had weinig verstand van zich vernieuwende theologische inzichten. Dus, oké, eerst God zonder bloemen, en nu mét! Hobbelen met de nieuw uitgedoste geit, ik dacht er het mijne van, maar geen haar op mijn hoofd die er over nadacht er over te beginnen. Ik zette het masker van de onverschilligheid op. Terwijl ik nu het masker van de ongelovige Thomas draag.
Als jonge kunststudent toog ik regelmatig naar Amsterdam, naar De Appel, gerund door Wies Smals aan de Brouwersgracht. Ik zag daar talloze performances, waaronder één van de Amerikaanse conceptuele kunstenaar Dan Graham (1942-2022).
We gingen de zaal in, daar zag ik een houten tribune tegenover een wandvullende spiegel staan. Dan Graham stond er al, met zijn rug naar de spiegel. Ik nam, verlegen als ik was, plaats op een van de achterste banken. Lekker veilig, beslist niet vooraan, maar zeker ook niet geheel achteraan. De deuren werden gesloten, Dan Graham begon met zijn performance. Hij keek naar de eerste rij en begon de persoon, rechts (of links, dat weet ik niet meer) voor hem op die eerste rij te beschrijven, op een droge manier beschreef hij wat hij zag. Toen dat gebeurt was, kwam de persoon ernaast aan de beurt, enzovoorts. Rij twee was daarna het haasje. Ik werd zenuwachtig, en ik niet alleen. Ondertussen zagen we alles in de spiegel gereflecteerd. Halverwege de performance, was de temperatuur in de zaal al aardig gestegen. Halverwege werd een pauze ingelast.
Even adem happen.
In die pauze heb ik een vlucht overwogen. Ik durfde mijn beschrijving, ik wist vrijwel zeker dat dat zou gaan gebeuren, niet goed aan. Maar ik heb mezelf streng toegesproken en met de moed in de schoenen ging ik de zaal weer in.
Na de pauze bleek een kleine verandering toegepast; Dan Graham stond nu met zijn gezicht naar de spiegel, en keek ons via de spiegel aan. Die ‘omgekeerde’ blik maakte zijn ‘kijken’ zo mogelijk nog onontkoombaarder, zijn rustige voortgaande, droge beschrijvingen van ieder van ons, nog raadselachtiger. Wij, het publiek konden hem nog steeds niet zonder schaamte bekijken, hij kon immers, via de spiegel, al onze houdingen waarnemen, al onze blikken vangen. Tenminste aan de voorkant, onze achterkanten hadden, bij wijze van spreken, ‘rugdekking’. Terwijl het angstzweet toenam, ik was binnenkort aan de beurt, dacht ik: ‘Wie kijkt er hier naar wie, wie neemt wie waar, en hoe complex is eigenlijk het begrip; perceptie? Kon dezelfde vergissing ontstaan als bij Narcissus, die voor het eerst, zijn eigen spiegeling in het water, aanzag voor die van een ander. En hij werd verliefd op de schoonheid van die ‘ander’. Heeft Emmanuel Levinas (1906-1995) gelijk, als hij zegt: ‘Ik is de ander’. Klopt het dat we pas in het beschouwen van ‘de ander’ ons menszijn realiseren? Zijn we in ons ‘alleen zijn’ als een verdorde plant?
In de laatste roman van Mohamed Mbougar Sarr, de jongste winnaar van de Prix de Concourt, is de hoofdpersoon (de Senegalese schrijver Elimane, die jong zijn dorp in Senegal verlaat om in Parijs te gaan studeren) omringd door eenzaamheid. Eenzaamheid in de zin van existentiële eenzaamheid, bijna als geboortevloek. ‘Verdammte schweinerei, wenn Mann mich machte, denn war ich nicht dabei’, zoals de Duitse dichter schreef. Is dat niet ons aller noodlot, wat we ook uitvreten in ons leven? Maakt het misschien geen moer uit of we, ons hele leven brave burgers blijven zonder één overtreding, of dat we steeds de grenzen van het geaccepteerde fatsoen opzoeken. En waar mogelijk overtreden. Blijft ‘de eenzaamheid’ aan ons knagen?
In zijn roman, met de titel ‘De diepst verborgen herinnering van de mens’ laat Mbougar Sarr die ‘eenzaamheid’ als een rode draad door zijn boek lopen. Je kunt constateren dat iedereen die dat boek in handen krijgt, zich bewust is van ‘de eenzaamheid’ van de hoofdpersoon, de raadselachtige Elimane, de schrijver van ‘Het labyrint der onmenselijkheid’, waarvan slechts één exemplaar bestaat. De oorspronkelijke eerste druk is, na de eerste bejubelingen over de genialiteit ervan, vernietigd toen Elimane, door een aantal literaire critici, van plagiaat beschuldigd werd. Een aantal van zijn nieuwe lezers (een van hen krijgt dat ene exemplaar in handen en laat het tevens zijn vrienden (jonge schrijvers) lezen, zij proberen zijn mysterieuze ‘verdwijning’ te verklaren. Want waarom is hij, na deze kritiek, van de aardbodem verdwenen zonder zich te verdedigen, of, is voortdurend zwijgen zijn verdediging? Hij werd schuldig geacht een niet-oorspronkelijke geest te bezitten, en allerlei literaire godheden te citeren. En dat is een doodzonde voor een jonge schrijver, ook en misschien vooral, als hij briljant geacht wordt.
Maar ja, staan wij niet allemaal op de schouders van Reuzen? In ieder geval zijn er, in mijn geval, veel kunstenaars uit de generatie van mijn ouders nog heel belangrijk voor mij. En zelfs sommigen uit de generatie van mijn grootouders, die aan het begin van de twintigste eeuw de volwassenheid tegemoet zagen. Om een zéér bekend voorbeeld te nemen als Pablo Picasso, die werd geboren in 1891, slechts één jaar later werd mijn Opa geboren. Constant Nieuwenhuys (1920-2005), om een ander voorbeeld te nemen, is een paar maanden jonger dan mijn Moeder (1920-2004).
En ik neem, ijdel genoeg, aan dat mijn generatie tot op zekere hoogte (artistiek) interessant blijft voor de huidige, of zelfs komende generaties. Vandaar dat ik het niet kan laten, kunstenaars in een lange historische rij van onderlinge beïnvloeding te plaatsen.
In onze kapitalistische samenleving wordt het artistieke individu, als daar aanleiding toe is, hoog op het (versierde) zadel geheven. Ben je er als beeldend kunstenaar in geslaagd een internationale ‘ster’ te worden, dan zijn de loftuitingen niet van de lucht. Dan ‘excelleer’ je, en dat zou iedereen moeten willen. Dan win je grote prijzen, voorzien van flinke geldbedragen, en staan de musea in een rij. Dan tel je, maatschappelijk gesproken, helemaal mee. De ‘gewone’ kunstenaar, telt nauwelijks mee, daar wordt weinig rekening mee gehouden. Het streven moet zijn naar het hoogste haalbare. Ironisch genoeg, als iedereen zou ‘excelleren’ wordt dat de norm, en moet er opnieuw gezocht worden naar het ‘nieuwe’ hoogst haalbare. En dat ad infinitum. Het streven moet zijn naar nog meer, nog hoger, nog excellenter. Met ziekmakende stress, en een uitgeputte Moeder Aarde, tot gevolg. En typische benadering voor die mensen die de werkelijkheid gereduceerd hebben tot die van de homo economicus.
De kunstenaar, dat wezen dat zich niet zomaar neerlegt bij hoe de wereld reilt en zeilt, probeert alternatieve wereldbeelden te creëren. Soms van grote poëtische kracht, de verbeelding tot grote hoogte opstuwend, soms getuigend van grote geëngageerdheid en solidariteit, soms zelfs toepasbaar in de dagelijkse realiteit. Zoals de kunstenaars Lucy en Jorge Orta, die in 2006 in museum Boymans-van Beuningen o.a. hun fietsen voorzien van een kleine waterzuiveringsinstallatie op de bagagedrager tentoonstelden. Trappen maar, en na een poosje heb je gezuiverd drinkwater. Een bescheiden artistieke bijdrage aan een noodlijdende wereld, en uiterst geschikt voor de zgn. Derde Wereld. De wereld als leefbaarder plek voor iedereen, dat blijft een mooi streven, niet waar?
De kunsten helpen alvast een handje.