Reizen en kijken (13 oktober 2022) – Hurrah, naar London
met Winslow Homer, Lucian Freud, Frank Auerbach, Francis Bacon, William Kentridge, William Turner, Akiro Kurasawa, Paul Cézanne, Cornelia Parker e.v.a.
Hurrah, naar Londen! Lang niet geweest. Vanaf de zeventiger jaren kom ik er regelmatig, hoewel het nu mede door de pandemie, toch ongebruikelijk lang geleden was. Ik had daar vrienden wonen, en nog wel in een zijstraat van Oxfordstreet, zo’n beetje om de hoek bij Hyde Park, en daarna werkte mijn vriendin, vanaf eind tachtiger jaren, vaak mee aan filmproducties in die stad, en heeft daar ook vrienden gemaakt, dus London en ik hebben vaker handen geschud.
Nu, een hotel in South Kensington, een paar straten verwijderd van een vroeger logeeradres. Toen, gelogeerd in het prachtige huis van een bevriend echtpaar van een vriendin. Zij waren in het buitenland, onze vriendin paste op het huis, en had hun toestemming om ons uit te nodigen. Wij waren echte lucky shots! Dankzij de vriendelijke bescherming van mijn wandelstok toch zo’n beetje door Londen gescharreld. De eerste dag nog met the underground, daarna alles met de bus en de taxi.
De dag na arriveren, donderdag, nemen we the underground naar de National Gallery. We gaan de schilderijen van Winslow Homer (1836-1910) bekijken. Deze negentiende eeuwse Amerikaanse schilder heeft zich in grootse werken verbonden getoond met de mens die van de zee leeft, de vissers en de vissersvrouwen, bijvoorbeeld in Cullercoast in Engeland, maar ook met de vissers op de Bahama’s, die in bewogen en dramatische doeken getoond worden. Zijn ‘zee’doeken vormen het zwaartepunt van deze tentoonstelling. Een beroemd doek toont een sterke, zwarte jonge man in vliegende storm, bezig zijn boot door de storm te manouvreren, omringd door haaien. Een symbolisch schilderij wellicht, de zwarte mens omcirkeld door hen die hem zijn vrijheid misgunnen. In ieder geval sijpelt de politiek van dat moment door zijn werk, en maakt hij zijn solidariteit met de geminachte, of nederige mens goed zichtbaar. Homer leefde in de tijd van de Amerikaanse Burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij, met alle turbulenties van toen. Maar op de een of andere manier doen zijn schilderijen mij ook altijd weer denken aan een plaatje uit een stripverhaal. Misschien niet zo vreemd als je bedenkt dat hij als illustrator begonnen is bij Harper’s Weekly, waarvoor hij veel illustraties maakte over de Amerikaanse Burgeroorlog.
Na genoten lunch, de tweede speciale tentoonstelling bezocht, die van Lucian Freud.
Razend knappe schilderijen, maar mijn speciale belangstelling gaat vooral uit naar zijn vroege periode, de veertiger, vijftiger en de vroege zestiger jaren. Het latere, vaak als shockerend ervaren werk is absoluut virtuoos geschilderd, een groot kunstschilder, al vind ik zijn latere schilderijen niet zo intrigerend als zijn vroegere. Alsof ‘de naakte mens’ is veranderd in een vlezig landschap. Ook als het model broodmager is. We waden door een vlakte van vlees. Geen rimpel, geen litteken die aan onze aandacht kan ontsnappen. Een neusgat, een enorme grot. Er is geen enkele sprake van intimiteit, slechts van chirurgische precisie. Voor de virtuositeit kan je niets anders dan respect hebben. We zien alle, werkelijk alle vleselijke details, onze genitaliiën kunnen niet ‘zichtbaarder’ zijn. Maar, de afstand tot de toeschouwer kan ook niet groter, ook al is de suggestie anders.
In het vroege werk daarentegen lijkt juist sprake van een ‘bewust’ gecreëerde afstandelijkheid. Als op de snijtafel van de chirurg, metaalachtig en kil. Alsof het mes vlijmscherp snijdt, en je moet oppassen als je onderwerp van het schilderij bent (of de toeschouwer ervan). Voor je het weet snijdt het mes diep. Buitengewoon overtuigend, dat wel, en het blijft oppassen, voor je het weet loop je ‘bloedend’ weg. Zo was het schilderij ‘Hotel Bedroom’, 1954 te zien. Een vrouw ligt op bed en kijkt ons niet aan. Haar linkerhand ligt op haar linkerwang, en haar ogen kijken ‘nergens’ naar, en in ieder geval niet naar ons. Daar achter staat Lucian Freud zelf, als een donkere vorm, in de schaduw, en observeert het tafereel. Achter hem zijn de ramen, sommige met gesloten luiken, van een anoniem gebouw te zien. Hij staat er als toeschouwer bij, en verdubbelt de blik van de werkelijke toeschouwer. Een zéér naakt schilderij. De mens op afstand. Wat mij betreft confronterender dan zijn expliciete naakten. Het werk van sommige van zijn goede vrienden, bijvoorbeeld de schilder Frank Auerbach is voor mij aangrijpender. Deze, door mij bewonderde schilder van het eindeloze schilderkunstig zoeken naar mogelijkheden om de mens te tonen, het menselijk zijn proberen vorm te geven, te vertalen in portretten. In eindeloos veel portretten die verbijsterend en fascinerend is. Zijn eigen tragische geschiedenis in een eeuw, de twintigste, waar humaniteit zo vaak onder het absolute nulpunt zakte, een kind in Nazi-Duitsland, zal daarbij zeker een rol gespeeld hebben. Één van Freud’s andere vrienden, Francis Bacon, nam evenzeer onze menselijke existentie tot onderwerp , terwijl ook hij zelf regelmatig het onderwerp van de voorstelling is. Toch lijken zijn schilderijen niet uitdrukkelijk over zichzelf, of het model te gaan, maar altijd over de condition humaine. Maar so wie so zijn de schilders van de London School allemaal zéér de moeite waard. En dan heb ik het over o.a. David Bomberg, Michael Andrews en Leon Kossoff. En dan zijn er nog talloze anderen, die zeer de moeite waard zijn, zoals bijvoorbeeld Barbara Mead. En dat geldt evenzeer voor de fantastische Paula Rego, die gelukkig hier in den lande, zij het erg laat, voor het eerst uitgebreid te zien was. Ook haar tragische echtgenoot, en onderwerp van veel van haar schilderijen, Victor Willing, moet hier genoemd worden.
We hebben ook nog tijd gevonden om nog een paar andere zalen van deze voor iedereen gratis toegankelijke National Gallery te bekijken, en vol bewondering naar grootheden als Titiaan, Tintoretto, Veronese, da Vinci, Michelangelo, Raphael, Bellini en Botticelli te kijken. En, mijn nederige excuses, voor al die anderen die hier niet bij naam genoemd worden.
De volgende dag opgetogen naar the Royal Academy om naar het werk van Milton Avery (1885-1965), de Amerikaanse colorist avant la lettre, te gaan kijken. Het is de eerste keer dat deze opmerkelijke schilder een grote tentoonstelling in Europa heeft, zo’n kleine vijftig jaar na zijn dood. Ik bezit weleenswaar al lang een catalogus van zijn werk, maar heb het nog nooit uitvoerig in het echt kunnen bekijken. Vanaf zijn vroege landschappen, die je nog redelijk traditioneel kunt noemen, neemt het bijzondere kleurgebruik in toenemende ‘platte’ kleurvlakken het over, zo vanaf de twintiger jaren van de vorige eeuw.
Sobere, eenvoudige voorstellingen van alledaagse zaken, zoals ‘Seaside’ 1931, een paar baadsters op het strand, wat een bijzonder schilderij!. Of ‘Two figuren at desk’ 1944, twee dames aan een bureau. Één dame staat, de andere zit als een elegante vorm op een kruk. Alledaagsheid tot poëzie verheven, badend in zacht pastelkleurig en oogstrelend licht. Een schilder vol opwindende soberheid. Met soms curieuze onderwerpen als: twee badhanddoeken op het strand ‘Beach blankets’, 1960.
Een groot doek, van monumentale schoonheid. De voorstelling bijna losgelaten, en toch blijven de gewone dingen om hem heen uitgangspunt. In het schilderij ‘Boathouse by the sea’ 1959 zien we onderin de compositie het donkere, diagonaal afgesneden schaduwvlak van het boothuis, daarboven een baan geel strand, een baan blauw van de zee, en het oranjerood van de ondergegane zon draagt. Alweer vrijwel voorstellingsloos. Met name Marc Rothko en Adolf Gottlieb, maar ook Barnett Newman, gingen graag bij hem op visite. Zij bewonderden zijn werk, en daar kan ik mij alles bij voorstellen.
Daarna een adempauze, een mooie lunch.
Dan, op naar de zalen gevuld met het werk van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge. Twee zalen met monumentale houtskooltekeningen, plus een zaal met vijf, tegelijkertijd vertoonde, grote beeldschermen getekende films, vol raciaal onrecht, geweld en vernedering, op een indrukwekkende, verwarrende manier in beeld gebracht. Hoe kijk je eigenlijk tegelijkertijd naar vijf schermen? Waar moet je kijken? Hoe moet je kijken? Wat moet je zien? Wordt je voorondersteld ze allemaal tegelijk te bekijken? Opgeslokt door beelden, oorverdovend, is deze opstelling, waarin horen en zien je vergaat, een bewust manifest over elkaar heen donderend racisme? Toont het de toenemende complexiteit van onze overgeorganiseerde, maar desondanks volkomen chaotische wereld? Films die je aanvliegen, je ogen en oren vinden nergens rust. Maar, vluchten kan niet meer…..
In een vierde zaal een getekende film over Ubu Roi, die absurde vorst zoals ooit door Alfred Jarry in het leven geroepen. Ubu Roi, maar dan in Zuid-Afrika. Zeer overweldigend, en zeer druk, na de ‘stille’ kunst van Milton Avery. Soms verdragen verschillende soorten kunst, hoe fantastisch ook, elkaar moeilijk, zeker vlak na elkaar.
De derde dag wandelen we s’morgens naar het immense Victoria and Albert Museum, waar we een speciale tentoonstelling over Afrikaanse mode gaan zien. Het begint met een historisch gedeelte, zo vanaf de vijftiger jaren van de twintigste eeuw, als de ene na de andere Afrikaanse staat eindelijk, eindelijk aan haar zelfstandigheid kan begonnen, en de kolonisator van zich afschudt. Kwame Nkrumah (1909-1972), de eerste president van Ghana werd terecht geciteerd met de uitspraak: ‘I wasn’t born in Afrika, Afrika was born in me.’ De jonge republieken zoeken naar hun oorspronkelijke, voor-koloniale identiteit, en vinden die o.a. terug in hun authentieke klederdracht, die kan bijdragen aan de opbouw van een eigen karakteristiek. Zo wordt bij officièle gelegenheden regelmatig de authentieke traditionele kledij gedragen.
De hoogwaardigheidsbekleders tonen zich in de oorspronkelijke dracht, vaak van ongelofelijke schoonheid, zij tonen de zichtbare, en te herstellen, band met het verleden. Dames en heren in ongelofelijke outfits. Vervolgens zijn de couturiers aan de gang gegaan in een va et vient tussen traditie en vernieuwing.
In het boek van Okwui Enwezor’s boek: ‘The short century’, wordt de bevrijding van Afrika uit het uitbuitende en vernederende kolonialisme, aan de orde gesteld. En dan met name vanuit de diverse uitingsvormen van cultuur. Zo is er ook een hoofdstuk gewijd aan stoffen, en in haar gevolg kleding, in relatie tot zelfstandigheid. Je krijgt in dit boek een goed inzicht in het moeizame afschudden van door Westere mogendheden opgedrongen waarden en normen, het zoeken naar hun oorspronkelijke culturen, en het streven naar herstel hiervan, zoals gereflecteerd in de oorspronkelijke kleding. De ontwikkeling daarvan kon je, in de getoonde ontwikkelingen in de Afrikaanse mode, in volle, kleurrijke glorie met eigen ogen aanschouwen. De schoonheid en complexiciteit, of juist de omkering, de soberheid van klassieke patronen, zoals bijvoorbeeld de weefsels van de Kuba, maakten dat goed zichtbaar. De gevonden combinaties van de couturiers waren soms duizelingwekkend.
Na een paar zalen gevuld met de ongelofelijke Japanse vormenwereld, van klassieke theekopjes tot modern design, belanden we via de wonderlijke wereld van de Chinezen, van voor Confusius, tot een recent kostuum, geïnspireerd op het beroemde blauwe arbeiderspak van Mao, inclusief pet.
De vierde dag, zondag, de bus naar Tate Britain. Het werden na een grote zaal met een aantal kunstenaars uit de Saint Ives group, zoals Barbara Hepworth en Ben Nicholson, ook een fraai schilderij van Patrick Heron getoond, waarvan overigens nog niet zo lang geleden een paar schilderijen te zien waren in museum Belvedère, tezamen met de andere leden van de Saint Ives groep. Hij toont (met een groot schilderij) zijn kritiek op de kunst van Marc Rothko. Rothko had een groep van zeven monumentale schilderijen (de zgn. Seagram schilderijen) aan de Tate geschonken, onder de voorwaarde dat ze naast het ongelofelijke werk van William Turner mochten hangen, die in de volgende zalen hangen. En die man deed, ruim twee eeuwen geleden, zulke bijzondere dingen met verf, daar kan je alleen maar vol bewondering naar kijken. Wat een ongelofelijke schilderijen. En dat in die tijd!
Na het bekijken van William Turner de taxi gepakt naar the Royal Festival Hall voor het bijwonen van de openingsfilm van het festival, de premiëre van de film ‘Living’, een op Engelse tradities gebaseerde remake, van een oorspronkelijk script van Akiro Kurasawa (1920-1998), de fantastische Japanse filmmaker. Deze remake was gemaakt naar een script van Kazuo Ishiguro, de eveneens Japanse romanschrijver en scenarist. De schrijver van o.a. ‘The remains of the day’. Tevens winnaar van de Nobelprijs voor literatuur in 2017. Dit universele Japanse verhaal werd in de handen van Ishiguro een Engels drama, in de vijftiger jaren, vol klassieke bolhoeden, over de moed van een stervende chef van Publieke Werken in Londen. Schitterend vertolkt door Bill Nighy, Aimée Lou Wood en Alex Sharp, als eveneens bolhoed dragende jonge ambtenaar op de afdeling van de oude, stervende man, zijn oude chef, die liefde opvat voor het meisje dat daar ooit werkte. Prachtig geregisseerd door de Zuid-Afrikaan Olivier Hermanus.
En dan komt maandag. Nee, niet de gehate en vermoeiende wasdag van de dertiger, veertiger en vijftiger jaren, waaraan de Westerse huisvrouw zich maar aan had te onderwerpen. Nee, een maandag van een ontmoeting met Paul Cézanne, die altijd weer fascinerende kunstenaar.
Bus 360 genomen naar Tate Britain, daar gevraagd naar de zoekgeraakte geslepen zonnebril (een dag later gelukkig alsnog gevonden), om daar de boot te nemen naar Tate Modern, om het snel veranderende London vanaf de Thames te bekijken.
In Tate Modern aangekomen, een roteind als je je, zoals ik, vanaf de landingsplaats, met pijnlijke benen en een wandelstok moet voortbewegen, uiteindelijk bij Cézanne belandt. Ik heb al een paar keer eerder een grote tentoonstelling van hem gezien, en het blijven wonderbaarlijk bijzondere schilderijen, met al die appels die van die doeken dreigen af te rollen. Of de primitief geschilderde vroege wreedheden, onderwerpen gevonden in de kranten van toen. Laat staan al die reeksen met baadsters en baders. Of het eindeloos opnieuw bekijken van de Mont St, Victoire, verbeeld in de schitterende zacht schakerende kleuren van de Provence, die de schilder Cézanne, zo kenmerken..
Laat in de middag de taxi gepakt naar Mayfair, naar café the Audley, waarvoor Phillida Barlow een zéér grote rood/oranjeplafondschildering gemaakt heeft, vervaardigd uit voornamelijk oranje, rood en roze papier. Trouwens, de wijn was van goede kwaliteit, maar onbetaalbaar, zeker voor het verpauperende Engeland, maar ja, het café ligt wel in het rijke Mayfair.
Dinsdag, onze laatste dag. De dag dat we kaarten hadden kunnen bemachtigen voor de grote tentoonstelling van Cornelia Parker, de briljante Engelse conceptuele beeldhouwer. Zaal na zaal indrukwekkende verbeeldingen van onderwerpen, die met menselijk geweld geassocieerd kunnen worden, maar dan op een indrukwekkende manier vormgegeven, en met opmerkelijke materialen. Werken gebaseerd op schokerende gebeurtenissen, zoals bomaanslagen. Een schuurtje, door haar zelf (gecontroleerd) opgeblazen op een militair terrein, om vervolgens (met hulp van de militairen) alle brokstukken te verzamelen, en vervolgens the bits en pieces in een vierkante vorm, zwevend boven de vloer in het museum opgehangen, met in het midden een kale lamp, die het geheel een ‘zekere’ intimiteit geeft. Éen van haar poppen, doormidden gehakt door de originele, guillotine die o.a. Marie Antoinette van haar hoofd beroofde. Het hoopje aarde, dat verbrande cocaïne bleek, ter waarde van een miljoen pond. Of haar film over die oudere Palastijnse heer, die samen met zijn zoon (of zoons) een lucratieve handel begonnen was met het vervaardigen van stapels met de hand gevlochten stekelige houten Christuskronen. De beste man hoopte maar dat de grenzen snel gewoon open zouden gaan, dan kon hij Jeruzalem pas goed bevoorraden.
Hilarisch, maar bitter.
Kunstwerken die het gevaar tot onderwerp nemen, die naar letterlijk gevaarlijk materialen zoeken (zoals dodelijk slangengif), om vervolgens dat gevaar te reduceren tot werkstukken die wreedheid en destructie zo kanaliseren, dat ze in een nieuwe vorm zichtbaar gemaakt worden, zodat ze tot op zekere hoogte, en op een absurde manier, ‘hanteerbaar’ wordt. Zelfs object van schoonheid. Bijvoorbeeld, zij verzamelde ooit een grote hoeveelheid tafelzilver, zij scharrelde het overal en nergens vandaan, om het verzamelde tafelzilver vervolgens door een straatwals plat te laten walsen. Tweedimensionaliteit wordt letterlijk ééndimensionaliteit. Het ‘plat’gemaakte zilver wordt vervolgens, boven de grond, aan vrijwel onzichtbare draden, in dertig cirkels opgehangen, zodat de suggestie van tweedimensionaliteit opnieuw ontstaat. En dit alles als verwijzing naar de dertig zilverliingen die Judas ontving om Christus te verraden.
Nu verraden we Christus zo ongeveer iedere dag, en spelen we steeds opnieuw Judas, en wassen steeds opnieuw onze handen in ‘onschuld’. Je loopt in London, swinging London rond waarin de (op dat moment) laatste premier, mevrouw Liz Truss, zojuist haar minister van financiën, de heer Rishi Sunak, heeft ontslagen om haar eigen vege politieke lijf te redden. Het is natuurlijk ook te zot voor woorden om de belastingen voor de rijken te verlagen, om daarmee de economie aan te jagen, zodat er een enkel korreltje graan voor het verpauperde proletariaat achter gelaten wordt. Ben je arm dan zul je het weten ook! Christus draait zich om in z’n lege graf!
Maar goed, wij stapten dinsdag om zes uur s’avonds in de trein, die onder het Kanaal doorschuift in sneltreinvaart, alsof de Noordzee een brede sloot is, inplaats van een machtige zee, en voor wanhopige vluchtelingen een haast onneembare barriëre. Om ons vervolgens in Rotterdam af te leveren, waar vrienden ons met de auto opwachten om ons comfortabel naar huis te rijden. Dank, lieve vrienden.