verhaal (1 januari 2021) – nieuwe tekeningen
met Henri Matisse en Elsworth Kelly
‘Ik heb een serie nieuwe tekeningen gemaakt. Willen jullie ze zien?’
‘Ja, graag.’
De tekeningen worden één voor één op de tafel uitgespreid. Je ziet steeds het portret van dezelfde man in een fantasielandschap. Zeven maal dezelfde kop in een andere omgeving. De maker zegt: ‘tja, waarom zeven keer?’ God schiep hemel en aarde in zeven dagen, en zag dat het goed was. Ik schiep zeven maal m’n eigen kop, en dacht alleen maar, komt er nou nooit een eind aan die ellende? Dus liet ik op de achtste tekening alleen nog maar de contour van mijn gezicht in de wolken verschijnen. Bij de negende drijven er nog slechts wolken boven een horizon, waaruit af en toe een bui valt. Op de tiende tekening zie je alleen nog een tekst in het zwerk, die zegt dat de tekenaar zijn kop niet meer zien kan.
De vrienden staan al bijna met hun jassen aan. Ze waren vanmorgen langs gekomen om iets terug te brengen. Even koffie drinken, bijpraten, elkaar alvast een goed nieuwjaar wensen. Even nog de vraag: ‘zijn jullie ook en petit comité vanavond?’ Ja, dat waren ze. Tja, dat klotevirus is nog lang niet opgehoepeld. Een bepaald soort gelatenheid daalt over de kamer. ‘Nou, tot snel dan maar weer. Adieu.’
Een opgestoken hand als groet.
Stilte.
Ik ben alleen, de kamer heeft zich stiekem teruggetrokken. Ik bevind mij in een merkwaardig vacuüm, waarin geen houvast te vinden is.
Paniek!
Ik probeer me aan de lucht vast te grijpen.
Gelukkig duren dit soort momenten nooit lang. Ik doe m’n tekeningen terug in de map, en berg ze op in de kast waar ze horen, naast alle andere mappen met tekeningen, waaronder een map met tekeningen van planten.
In het Franse Noorderdepartement ligt de kleine stad Le Cateau-Cambrésis. Daar vindt je het Musée Matisse. De ouders van Matisse waren graanhandelaar en drogist, de vader afkomstig uit een familie van wevers, de moeder stamde van leerlooiers. In de familie waren veel wevers, die luxe tapijten in wol en zijde weefden voor de Parijse hogere burgerij.
De stad ziet er niet erg florissant uit, dat noorden van Frankrijk blinkt nou niet door welvarendheid. De werkeloosheid druipt van de gevels, bij wijze van spreken. Als het ook nog regent, wat het tijdens een bezoek de hele dag deed, kruipt de tristesse voorgoed de stad binnen.
Ooit kocht ik daar in dat museum een laatste exemplaar van zijn wittige catalogus uit 1989 met zijn zwart-witte planttekeningen, Werkelijk fascinerende tekeningen, zéér simpel en buitengewoon mooi. Op de kaft de afbeelding van een tekening uit 1944 getiteld: main tenant une tranche de néflier (hand een mispel tak vasthoudend). De eerste tekening in die catalogus is een iris uit 1889, de laatste is ‘vase d’opaline’ uit 1947. Zo’n beetje zestig jaar planten tekenen.
Die tekeningen worden opnieuw bekeken, ze ontroeren me steeds door hun eenvoud. Ze doen me ook denken aan de planten getekend door Elsworth Kelly, die eveneens zeer eenvoudig, krachtig en mooi zijn. Simpelweg je potlood op papier zetten, en de plant voor je natekenen. Zo eenvoudig zeg je dat, maar doe het maar eens! Ook zelf geprobeerd na het zien van de plant tekeningen van Matisse. En uit bewondering voor zijn oeuvre.
Tekeningen van planten zullen de wereld niet op hun grondvesten doen schudden, zeker niet. Maar ze herinneren ons aan het feit, dat wanneer we ze tekenen, we daarmee ook uitdrukking geven aan het gevoel dat wij zelf niet veel belangrijker zijn, wezens tussen wezens, c’est tout.
Maar ik geef toe, grote revolutionaire verschuivingen in onze huidige maatschappij zullen ze niet veroorzaken, die tekeningetjes. Slechts een kleine rimpeling in het water, en dan moet je nog verdomd goed opletten ook!
Er zijn kunsttheorieën waarin niet bescheiden wordt gedaan over het functioneren van de kunst van de nabije toekomst. In die ideeën wordt stevig uitgepakt; samengestelde multidisciplinaire teams waarin ieder individu een aandeel levert, in een project dat als vanzelfsprekend grote veranderingen ten gunste van de huidige status quo gaat veroorzaken. De kunst van de toekomst is daar niet voor de kunstenaars en het publiek, maar voor haar ‘verandering’ veroorzakende karakter. Zij functioneert als motor daarvan. En schuift daarbij de individuele klassieke, met vorm en inhoud worstelende, kunstenaar als een histories gegroeid, maar in de achterhoede geraakt verschijnsel terzijde. Het ziet er waarschijnlijk niet eens meer als kunst uit. De kunstenaar van de toekomst ziet er beslist anders uit. Aldus sommige toekomstdenkers in de kunst.
Een hand heeft een tak in de hand. Een mannenhand, een vrouwenhand? Kennen wij die hand? Is het onze eigen hand? Of misschien de hand van iemand, die wij nooit zullen ontmoeten, iemand die aan het andere eind van onze planeet woont. En de tak die daar getoond wordt is van een exotische soort, die hier niet wil groeien. In een land met bizarre gewoontes, waar wij maar niet aan kunnen wennen. Waar wij één keer, bij toeval beland zijn, waar wij ons vreemdeling wisten. Vreemdeling, met twee linkerhanden, we hadden geen idee hoe we ons daar moesten handhaven. Nee, dat oord bleek geen ideale bestemming. Dat was eens, maar nooit weer!
De planttekeningen van zowel Matisse als Kelly ontbreekt het aan omgeving, en doen geen uitspraak over de whereabouts van die plant. Die plant ‘is’, that’s all. If that’s all there is, then lets keep dancing, klinkt het al sinds de vijftiger jaren uit de radio.
In die tekeningen wordt de intieme relatie gesuggereerd tussen de tekenaar en dat wat hij tekent. Een klein ‘afgesloten’ verschijnsel in de wereld.
Je loopt op een pad door een weiland, iemand zit op een krukje te tekenen. Je passeert de tekenaar. ‘Goedemiddag’, zeg je in het passeren. ‘Ook goedemiddag’, klinkt het. Dan hou je toch je pas in, en kijkt naar de tekening: een simpele plant, die daar langs de kant van de sloot groeit. Één uit duizenden..
De camera zoomt uit, de man met de tekening verdwijnt langzaam uit beeld. Het landschap verschijnt. De camera klimt de lucht in, het landschap wordt steeds wijdser, steeds abstracter, een vogel zingt.