verhaal (25 maart 2022) – de witgewolde heide en de binnenplaats van Lucian Freud
Misschien zou mijn schrijven evenzeer moeten stotteren, als mijn leven dat doet. Of nog veel meer zijpaden moeten verkennen, om tot de conclusie te komen dat zijwegen naar nog meer zijwegen leiden die, enzovoorts…
Als een drone alles van grote hoogte observerend, of als een helikopter scherend over het desolate landschap van je leven, zie je jezelf zitten in je zwarte ochtendjas aan de keukentafel, met de zon die je rug verwarmt. Het is vroeg in de ochtend, en je hebt zojuist, omdat het licht verblindend op de tafel valt, een gordijn dichtgeschoven voor de brede glazen wand die de verbinding vormt tussen de woonkeuken en de tuin.
De tuin, waar je beter met je gezicht naartoe zou kunnen gaan zitten, je houdt ervan om naar te tuin te kijken, en in mijmering te vervallen. Om ‘de tijd’ beslag van je te laten nemen, zodanig dat ‘de tijd’ er niet meer toe doet. Als er niet altijd wel wat te doen was, het leven moet immers geleefd worden, zou je wellicht hele dagen naar de tuin kijken. Of ‘hele dagen in de bomen zitten’, zoals Margarite Duras ooit zo mooi beschreef. In de tuin zijn, zoals de vogels en de dieren, of misschien beter nog, de tuin zelf zijn. In die tuin, aan de ‘achterkant’ van de stad waarin je leeft, want loop je de voordeur uit, via de lange gang vol herinneringen, dan sta je in het volle (officiële) leven. Iedere stad heeft zo een ‘achterkant’, en ieders leven ook.
Er bestaat een schilderij van Lucian Freud, dat een blik werpt op een rommelig achterterrein tussen huizen. Een uitzicht uit zijn atelierraam, neem ik maar aan. Een groot verwaarloosd binnengebied in de grote wereldstad Londen, stampvol met allerlei onverschillig achterlaten rotzooi, voor de vuist weg groeiende grassen, ongetwijfeld brandnetels en verwaarloosd opgeschoten struikgewas. De ‘geheime zone’, daar waar het leven zich ‘echt’ afspeelt, waar het haar gang gaat, zou je kunnen zeggen. Dat schilderij doet me denken aan de randen van de stad, aan de overgang van stad en land. Maar ook aan ‘de randen’ van mijn geest, op de hoek van dat vreemde niemandsland. Waar de chaos meester is over de ordening, waar zijpaden nuttiger zijn dan rechte lijnen. Waar het leven verliefd is op z’n eigen rommelige, en smerige uiterlijk. Daar waar ons in de plooi getrokken gezicht zijn masker laat vallen. Waar de distropie het wint van de utopie. Waar de rotting is begonnen.
Het is vaak in dit soort ‘romantische’ schilderkunst, dat wij mensen onszelf graag herkennen. Waarvan wij zeggen: ‘Wil je weten wie ik werkelijk ben? Kijk hier dan maar naar. Zie je die verwaarloosde binnenplaats? Dat ben ik, als ik bekaf ben, en de zin van alles niet meer van inzie. Als de hele rotzooi wat mij betreft in elkaar mag storten.
Maar wat nou als we niet bekaf zijn, en ambitieus onze gang gaan? Wordt het dan het snoeiharde gelaat van de maatschappelijke spiegel? Die opgepoetste plaat waarin ons eigen gezicht gespiegeld wordt? Een lachspiegel?
Of blijven we, samen met de herder en zijn trouwe hond, op de eeuwige witgewolde heide? Waar hoog boven het kabbelende, vredige beekje de leeuwerik zingt?
Zoals het vriendelijke schilderijtje ons zo beminnelijk laat zien.
p.s.: verwezen wordt naar het schilderij: ‘Wasteground with Houses, Paddington’, 1970-72 van Lucian Freud.