verhaal (7 april 2022) – een aap met een bril

met Svetlana Alexijevitsj, Jean-Baptiste Simeon Chardin, Alexandr Dejneka, Ferdinand Hodler, Neo Rauch en Felix Nussbaum

verhaal (7 april 2022) – een aap met een bril

‘Een Rus kan even slecht met vrijheid overweg als een aap met een bril’, lees ik op bladzijde 64 van het boek ‘het einde van de rode mens’ (2014) van Svetlana Alexijevitsj, de briljante Wit-Russische Nobelprijswinnares voor de literatuur (2015). Dat geeft te denken in de context van de huidige oorlog in Oekraïne, door Rusland consequent campagne genoemd. De zwijgende meerderheid van de Russen ‘zwijgt’ misschien alleen in schijn, vloekt waarschijnlijk binnensmonds, maar spreekt zich niet uit. Zoals gesuggereerd wordt omdat ‘vrijheid’ daar geen alledaagse zaak is. Onder Stalin kon je al helemaal maar beter doen wat je gezegd werd. En zo lijkt het onder Poetin evenzeer. Horen, zien en zwijgen, want anders…

We kennen allemaal de beelden van de uiterst moedige mensen niet alleen in Moskou, maar overal daarbuiten, die durven protesteren. En dan niet vriendelijk begeleid worden door de politie zoals hier, op de vooraf afgesproken demonstratieplek of route, maar met onmiddellijk gevaar voor een ruwe hardhandige arrestatie met dramatische gevolgen. Vroeger, tijdens het communisme, kwam er altijd wel een instructie van ergens ‘daarboven’. Die instructie voerde je uit, dat had je zo geleerd. Nu komt de informatie/desinformatie van overal en nergens, maar ergens ‘daarboven’ ontbreekt. Zodat niemand meer weet wat te doen. Conclusie: dan doen we niets. We wachten af, en mopperen in de keuken, zoals vanouds.

Zoals vanouds mochten kunstenaars in de USSR ‘natuurlijk’ maken wat ze wilden, maar het moest wel ‘in de keuken’ blijven. Daar mocht je ‘alles’ zeggen, en doen wat je wilde. Maar niet in het openbaar, en zeker niet op eigen initiatief. En vooral oppassen, verraders zijn er overal. Alleen gaat het verraad nu over de ‘informatie’ op je smartphone, waar waarheid en leugen haasje over spelen. ‘De Waarheid’, is een volkomen inwisselbaar verschijnsel geworden, en de ‘Werkelijkheid’ de constructie van dat moment.

Dus wie spreekt de waarheid?

De schilderende aap van de Franse Rococo schilder Jean-Baptiste Simeon Chardin (1699-1779), is één van de vele voorbeelden van imiterend gedrag. De aap kopieert een gipsafdruk van een mensenkind, zonder enig besef van menszijn. De domme schilder imiteert de voorgangers, de academische norm, omdat dat nou eenmaal de norm is, zonder er bij na te denken of commentaar op te leveren. De individuele communist imiteert de leer van het communisme, want het communisme is de brede, lange weg naar de grote menselijke ‘rechtvaardigheid’ voor iedereen, en wordt geformuleerd door de mensen aan de top, in het bijna mystieke Kremlin. Maar uiteindelijk staat iedereen met lege handen.
De mens in het neoliberalisme, volgt de onuitgesproken ‘bevelen’ op, en wordt consument in optima forma. Een lege, nooit bevredigde huls in mooie kleding. In steeds weer nieuwe kleding, en een iedere keer weer een nieuwer ‘eigen’ huis, geheel opnieuw naar ‘eigen’ (hoogstwaarschijnlijk IKEA) smaak ingericht. En dat alles in een economie die alleen maar kan groeien, althans dat zeggen ze ‘ergens daar’.

Het communisme wordt opgeheven, de Perestrojka is daar! Het is het begin van de negentiger jaren, Gorbatsjov schuift het communisme terzijde. Het Volk is in één keer zijn, door een groot abstract ideaal gevormde Geschiedenis, kwijt! Wat moeten we nu doen?, is de onbeantwoorde vraag die, als in een echoput, blijft resoneren. Geen antwoord, nooit een antwoord, algehele inertie het gevolg. Poetin, de nieuwste Tsaar, is ‘nergens’ te vinden. Een Kil Spook op een scherm, maar alom ‘aanwezig’. Het Spook De Tsaar regeert! Als het moet met bikkelharde vuist. Iedereen weet dat HIJ er is, al weet niemand ‘waar’. Zijn ‘daar’ is een almachtig, en zéér te vrezen ‘waar’?

De in Rusland zeer bekende schilder Alexandr Dejneka, zag ik voor het eerst in Hamburg, bij de tentoonstelling ‘Müde Helden’ (2012) in de Hamburger Kunsthalle. Ik had nog nooit van de beste man gehoord. Wel van de andere twee deelnemers: Ferdinand Hodler en Neo Rauch. Het bleek een interessante tentoonstelling. Er werd de mogelijkheid geboden die drie schilders met elkaar te vergelijken, in een nieuwe context te plaatsen.

Djeneka (1899-1969) schilderde, als enthousiaste communist, veel optimistische arbeiders die hard en vrolijk werken aan een (ongetwijfeld) glorieuze toekomst. De gezonde, mooie, meestal jonge mannen en vrouwen werken geestdriftig aan die grootse toekomst. Ook in hun vrije tijd doen zij dat. Zij rennen, schaatsen, skiën, zwemmen of voetballen zich suf, en dat alles in bijzondere composities. Een keeper vliegt in een van zijn schilderijen, met de gewichtsloosheid van een engel, door zijn doel.
Allemaal in Lenin’s en Stalin’s beruchte ‘hoogtij’dagen. Over de Goelag zag ik geen schilderijen, dat was verboden terrein, en geen onderwerp voor kunstenaars. De achterkant van het ‘grote gelijk’ kan niet getoond worden, want de binnenkant van het onschuldige witte masker is zwarter dan roet.
De boze dromen werden, in die tentoonstelling, vooral zichtbaar gemaakt door Neo Rauch’s latere schilderijen. Rauch, in 1960 in de DDR geboren, heeft daar de regels van het academische schilderen geleerd, en die in 1989 met de Val van de Muur in Berlijn, ineens in een ander land woonde. In het Vrije Duitsland, waar de kunst totaal anders functioneerde. Zo ongeveer 10 jaar na het opheffen van de DDR begonnen in de schilderijen van Rauch de boze dromen. Die dromen tonen de vreemde ‘monsters’ die zomaar s’nachts kunnen opduiken. Op een klein, ontroerend schilderijtje heeft Rauch zichzelf afgebeeld, met talloze zoemende ‘insecten’ om zijn hoofd, die hij van zich probeert te slaan. Is hij in een voortdurende nachtmerrie terechtgekomen?

Bij Ferdinand Hodler (1853-1918) moet ik vaak denken aan de ontroerende serie tekeningen van zijn maîtresse Valerie Godé-Darel. Bij die serie tekeningen en schilderijen is verdriet van een heel intieme en persoonlijke aard. Hij tekende haar een aantal keer op haar sterfbed, en ook terwijl ze net gestorven is. In dezelfde kamer waarin zij haar doodsstrijd streed, schilderde hij vervolgens ‘Zonsondergang aan het meer van Genève met wolken, gezien vanuit Vevey’ (1915). Hij geeft met dit schilderij uitdrukking aan zijn verdriet. Ondertussen waart, in datzelfde jaar in Europa, de dood in de Eerste Wereldoorlog rond, hoewel niet in Zwitserland, dat bleef, zij het met veel moeite, neutraal. Maar als je je oor te luisteren legt tegen de geschonden aarde, daar in Vlaanderen en Noord-Frankrijk, hoor je nog steeds het gevloek en getier, de gebeden, de bevelen en het gekerm van de stervende soldaten.

Vandaag, 8 april, is in Oost-Oekraïne de wrede oorlogsellende weer oorverdovend. Vanmorgen hebben de Russen een station in de stad Kramatorsk volgepakt met onschuldige wachtenden beschoten. En heeft Rusland ook onmiddellijk het Oekraïnse leger ervan beschuldigt dit zelf te hebben gedaan. Een provocatie om het Russische leger, en daarmee het Heilige Russische Rijk, zwart te maken. De oorlog toont ons weer eens zijn wrede, laffe smoel.

Drie Europese schilders bevolken samen een catalogus, en overspannen daarmee zo’n anderhalve eeuw. Hodler werd geboren in het Zwitserland van de negentiende eeuw, dat land waar in de twintigste eeuw het zgn. Bankgeheim zo uitstekend functioneerde. Waar veel ‘chique’ zwart geld veilig in de bankkluizen verborgen lag, voor niemand ‘zichtbaar’. Horen, zien en zwijgen. Nog niet zo lang geleden is het, onder grote internationale druk, uiteindelijk opgeheven. Hodler gaf juist vorm aan de vergeestelijkte Zwitser, aan de mens die zoekt naar ‘het hogere’, in symbolische schilderijen van dansende jonge vrouwen, of melancholieke oude mannen op een rij zittend op een bank, met pathetische titels als:
de dag, of levensmoe. En de prachtige wereld van de bergen, waarover hij wonderlijke schilderijen maakte. Bijna abstract, als hij de bergen in de mist schilderde, zoals bijvoorbeeld op het prachtige schilderij: Eiger, Mönch en Jungfrau boven de wolkenzee, 1908. Hij sterft in 1918, in hetzelfde jaar dat de Eerste Wereldoorlog eindigt, waarin wij Europeanen ons voornemen dat er nooit meer zo’n verwoestende oorlog moet komen!
Rauch komt uit een land waar het, op het dieptepunt van de repressie, verboden was een weg te schilderen, die in het ‘niets’ eindigde. De reden? Zo’n weg symboliseerde het verlangen naar vrijheid, en dat was overbodig, want in de DDR was je immers al vrij! (mits je je aan de communistische doctrines conformeerde).
Dejneka schilderde het Grote Marxistisch-Leninistische ideaal, waarin hij steevast geloofde, en waaraan hij als individu ondergeschikt was. Het was mede zijn taak de toekomstige heilstaat uit te beelden. Dat heeft hij naar zijn beste kunnen gedaan. En glimt er in zijn werk tevens het gevoel voor pure schoonheid, zijn composities zijn vaak buitengewoon fraai.

Op de terugweg reden we langs het museum van Felix Nussbaum (1904-1944) de Joodse schilder van de Holocaust. Het aan hem gewijde museum, in een fascinerende behuizing van de, eveneens Joodse, Daniel Libeskind in Osnabrück, de geboorteplaats van Nussbaum. Deze, in Auswitz om zeep geholpen kunstenaar, heeft het lijden van de Duitse concentratiekampbewoners vastgelegd in lugubere, te denken gevende schilderijen. En heeft daar de gebruikelijke lugubere prijs voor moeten betalen!

Nooit meer oorlog in Europa klonk het ‘alweer’. Maar ook, na Auswitz geen poëzie meer. Maar het ideaal van het ‘Verenigde Europa’ is in de maak, hoe stompzinnig, hypocriet, laf, en vooral gedicteerd door ordinaire handelsbelangen en winstbejag, inplaats van culturele uitwisseling en begrip, het leeft nog steeds. En hoewel Desmond Tutu, de (vorig jaar overleden) eerste zwarte geëngageerde Anglicaanse aartsbisschop van Kaapstad laatst in een televisieprogramma zei: ‘De mens leert vooral niets van de menselijke geschiedenis’, mag ik toch hopen dat zijn pessimisme nog een ‘achteruitgang’ heeft. En dat Oekraïne niet ‘voor niets’ moedig strijd levert en stand houdt.