verhaal (30 november 2021) – licht en donker

met Amoz Oz, Miron Sima, Canaletto en Else lasker-Schüler

verhaal (30 november 2021) – licht en donker

Ik lees, nu al een kleine maand, iedere ochtend een hoofdstuk uit de autobiografie van Amoz Oz: ‘Een verhaal van liefde en duisternis’.

De hoofdstukken zijn meestal niet zo lang, soms maar zes, zeven pagina’s. Een enkele keer zo rond de vijftien. Dus goed te doen. Iedere ochtend weer ben ik in Israël, een land dat ik nooit bezocht heb. Vanochtend waren wij, Amos, zijn tante Sonja en ik weer in Rovno, een stad in Polen. waar de familie van Amos, aan Moeder’s kant vandaan komt. Waar zijn tante Sonja, de jongste zus van zijn Moeder, herinneringen aan ophaalt. Over haar middelste zus Fanja (Amos moeder), over haar oudste zus Chaja, over zijn grootouders. Over de korenmolen van Opa, en het grote mooie huis waarin zij woonden, over zijn Oma en alle kleurrijke figuren die ook in dat huis woonden, zoals de ‘Princes (of Gravin)’ die met haar twee dochters achter een zwaar gordijn in de gang wonen.. Nee, dat is niet goed gezegd, zij wonen daar niet alleen met die paar mensen. Nee, zij zijn onderdeel van een groots opgezet tafereel, een schilderij waarin je iedere keer als je er naar kijkt iets nieuws ontdekt, waaruit steeds nieuwe figuren opduiken. Nieuwe verhalen zich ontvouwen, soms verbijsterend, soms hilarisch. Onderdeel van een lange melancholieke herinnering. Daar in Rovno, in dat onbereikbare Polen van hun jeugd. Dat land waar het antisemitisme zo welig tierde, en nu weer, al is het op kleinere schaal. Hun wijdverspreide eeuwenoude cultuur, die door de Nazi’s en handlangers definitief vernietigd werd. Dat land waar het Rooms Katholicisme nu nog steeds zo’n enorme greep op heeft, waar het conservatisme welig bloeit. Waar de rechtsstaat weer grondig ondermijnt wordt. Dat land waar de ‘verrechtsing’ extreem toeneemt. Dat land waaruit ze op een dag vertrokken, omdat ze er niet langer gewenst waren. Het mooie land van hun jeugd. Dat land waar nu vluchtingen op de messcherpe grens met Wit-Rusland met lugubere push-backs geconfronteerd worden. Zij, nu vluchtelingen uit Azië, mogen het zelfvoldane Europa beslist niet in. Humaniteit wederom tot het absolute nulpunt gedaald.

De schilder Miron Sima (1902-1999) moest op een kwaaie dag uit Proskurov, zijn geboortestad, in het huidige Oekraïne (toen Rusland) vluchten. De verschrikkelijke pogroms van 1919 waren begonnen. Binnen een paar uur werden er minstens 1500 Joden afgeslacht. Hij vlucht naar Odessa, en gaat daar kunst studeren bij professor Konstanti. Een jaar later wordt er opnieuw gevlucht. Eerst naar Lemberg, en zes maanden later naar Przmysl, beiden in Polen. Zijn ouders en broer volgen hem in 1922. Zijn ouders emigreren in 1923 naar Palestina. Sima vertrekt naar Dresden, om daar op de Academie schilderkunst te gaan studeren. Één van zijn favoriete leraren daar is Otto Dix, bij wie hij meisterschüler wordt, en met wie hij een levenslange vriendschap ontwikkelt.

Je vlucht van stad naar stad, van land naar land. Nergens ben je echt ‘thuis’.

2

‘Im café König’, het schilderij dat Sima in 1927 maakte, hangt een vrolijke sfeer. We kijken, met hem mee, het café in. Voor een donkerrode muur zitten twee mooie dames, rechts en links van een rond salontafeltje, waarop een witte kop en schotel. Zij kijken ons enigszins vrolijk en uitnodigend aan. Achter de voorste dame, in de uiterste rechterhoek, staat een man met een vlinderstrikje. Wellicht de ober die de gasten welkom heet, en hun tafel wijst. Op de achtergrond, waar het schilderij lichter is, zitten een heer en een dame, aan eveneens zo’n tafeltje. Hij zit, gebarend met zijn rechterhand, haar van alles te vertellen. Zij luistert met een welwillende aandacht. Ook zij ziet er mooi uit. Een kelner achter hen is op weg naar een volgend tafeltje. Geen vuiltje aan de lucht. Het vernietigende fosforbombardement, op bevel van Bomber Harris de Britse luchtmaarschalk, ligt in de toekomst verborgen. Dresden is nog een vrolijke cosmopolitische stad, het Florence aan de Elbe. Zo prachtig in beeld gebracht door de Venetiaanse schilders van vedutes (stadsgezichten) Giovanni Antonio Canal, beter bekend als Canaletto (1697-1768), en zijn neef Bernardo Bellotto (1721-1780).
In Duitsland komt Hitler aan de macht. In 1932 ontvangt Sima een belangrijke schildersprijs, een Nazi-lid van de jury probeert de uitreiking te verhinderen. Dat mislukt gelukkig. Het is de laatste keer dat er een prijs aan een Joodse kunstenaar uitgereikt wordt.
In 1933 arriveert Miron Sima in Tel Aviv, waar familie woont. In 1934 heeft hij zijn eerste tentoonstelling in Jeruzalem. Daar ontmoet hij de dichteres Else lasker-Schüler (1869-1945), die zich daar sinds 1937 gevestigd had. Hij kende haar al van naam, haar faam was haar al vooruit gegaan naar Dresden. Zij komt oorspronkelijk uit Wuppertal, en is via Berlijn uiteindelijk in Israël belandt. Op een paar tekeningen van Sima zien we haar, oud en krom, maar met intense blik, zijn tekeningen bekijken. ‘Uw schilderijen zijn waar’, en ‘die mensen ken ik’, schijnt ze gezegd te hebben over de figuren, zoals stakende hongerende arbeiders, die Sima in Dresden getekend had, en die hij daar in een galerie toonde, waar zij die avond een lezing kwam geven. Die zij, oud en krom, aandachtig bekeek, zoals een paar van zijn tekeningen van haar tonen. Zij blijven bevriend.

3

Blijkbaar kan het in Jeruzalem smoorheet worden. Ik tref die hitte aan in het boek van Amoz Oz. In de catalogus van Miron Sima tref ik een schilderij uit 1963 aan, dat als titel heeft: ‘Chamsin (hittegolf) in Jerusalem’. Een schilderij, dat bijna abstract wordt, warmbloedig van kleur, hoewel er vage contouren van bebouwing en bomen te bespeuren zijn. Tussen de wittige, gele en oranje kleurvlakken voel je de hitte zinderen. Zoals je de ‘hitte’ van het vergeefse verlangen, de melancholie van vele mensen naar het oude Europa van hun jeugd, in het boek van Amoz Oz voelt. De tristesse over een ‘verloren’ leven, over een ten onder gegane cultuur.
Een volgend schilderij van Miron Sima heet alleen nog: ‘Chamsin’. Dit informele gelig-oranje werk uit 1964 drukt alleen nog de ervaring van hitte zelf uit, van verzengende woestijnwind.

Sloeg Mozes niet water uit de rots, toen zijn volk dorstig door de woestijn trok op weg naar het Heilige Land? Dat Heilige Land, dat nu met metershoge muren voor de Palestijnen afgesloten wordt. De politieke ‘hitte’ van het leven in Israël wordt in het boek van Amoz Oz prachtig beschreven, en diepgaand geanalyseerd.

Op een viertal tekeningen maakt Miron Sima zowel Adolf Eichmann, als de getuige Rivka Josselewski die aan het woord is, als degenen die luisteren naar haar getuigenis, zichtbaar. Adolf Eichmann probeerde zich te verdedigen door te zeggen dat hij slechts Obersturmbannführer was. Hij had zijn meerderen te gehoorzamen. Zo gaat dat in een militaire orde. Hannah Arendt, de Duitse filosofe. en tijdens het proces als verslaggever aanwezig was, was geshockeerd dat ‘het kwaad’ het gelaat van een doodgewoon iemand had. ‘De banaliteit van het kwaad’, noemde zij dat. Op één van de tekeningen is iemand uit het publiek flauw gevallen. De anderen proberen hem weer tot bewustzijn te brengen.

4

Zoals we weten kunnen maatschappijen in het diepste duister belanden. In het boek van Amoz Oz wordt dat beschreven vanuit het perspectief van individuen, zoals zijn moeder. Een teruggetrokken vrouw, die als zij de kans kreeg, aan het lezen was. Een vrouw die ooit in Praag aan de universiteit ging studeren, evenals haar oudste zus Chaja, omdat dat in Polen voor hen als Joden verboden was, en waar ze een veelbelovende studente was. Een intelligente vrouw, in Israël een nieuw leven beginnend, met haar jeugd in Europa hijgend in haar rug. Iemand die in gezelschap niet veel zei, maar als ze dat wel deed, werd er verrast opgekeken. Een scherpe blik, maar één die hopeloos verstrikt geraakt was tussen haar jeugd in Rovno, Polen en haar bestaan in Israël. Die haar dagelijkse voortkabbelende bestaan in Jeruzalem, als echtgenote en moeder van haar enige kind slechts schijnbaar aanvaarde. Op een dag, Amoz was twaalf jaar oud, zette zij haar klok stil. Je krijgt grote sympathie voor die vrouw, die zo trouw haar plichten doet, hoewel haar illusies steeds verder van haar af lijken te drijven. Haar verleden en heden voorgoed onverenigbaar.

Bij Miron Sima verloopt het leven anders. De jonge man, die door Europa vluchtend, richting westen, in de twintiger jaren in Dresden eindelijk de rust vindt om zich tot een goede en gerespecteerde kunstschilder te ontwikkelen. Je ziet hem op een zelfportret uit 1930, in blauwige grijstonen, een rustige zelfverzekerdheid tonen. En datzelfde geldt voor portretten van anderen die hij in die tijd maakt. Zoals de ontroerende aquarel ‘junge witwe’ (1928), of het sombere doek ‘mädchen auf der strasse’ (1932).
Na aankomst in Israël gaat zijn carriëre daar vrij snel verder. Één jaar na aankomst in het Beloofde Land heeft hij in Jeruzalem alweer een solotentoonstelling. De veranderingen in zijn werk ontstaan geleidelijk aan door de Oriëntaalse leefomgeving. Je ziet zijn palet veranderen, het neemt de kleur van de woestijn in zich op. Waar in Dresden het coloriet nog noordelijk is, met veel mooie grijstonen, neemt in Jeruzalem de zinderende hitte, met zijn gele, oranje, rode en paarse tinten, zijn plaats in.

5

Als ik, als schrijver van dit verhaal, ook iets zeggen mag; dan is het dat het palet van het Noorden mij vertrouwd is. En geliefd. De kleuren van de Noordelijke landschappen bij Edvard Munch, Harold Sohlberg, de koele zindering van Per Kirkeby, maar ook de sobere schittering van de Noordzee bij Edgar Fernhout. Het vlakke Friese land, de wolkenluchten, de meren en de Waddenzee zoals verbeeld door Gerrit Benner. Of het prachtige oeuvre van Johan Barthold Jongkind, met o.a. zijn schilderijen van de havens van Rotterdam, Dordrecht en Honfleur.
Terwijl het palet van het Zuiden mij als fascinerend, maar exotisch voorkomt. De reis die Paul Klee, Louis Moilliet en August Macke in 1914 naar Tunesië ondernamen, brengen dat aan het licht. Het werk dat ze daar maakten zindert van een prachtig, zuidelijk licht. Een licht dat zij nog niet kenden, en ontroerend mooi vastlegden in schitterende aquarellen.
En dat ondanks het feit dat Ernest Hemingway ooit zoiets opmerkte als: ‘niets triester dan de aanblik van de tropen op het heetst van de dag’. Hij duidde vermoedelijk op de koperen ploert, de genadeloze zon die ons noopt de schaduw als een Godheid te aanbidden, hoewel we tevens dankbaar zijn dat De Zon ons het leven schenkt. Maar, in Godsnaam, laat het af en toe regenen.

Ook bij Amoz Oz speelt de hitte een rol, vooral wanneer zijn Vader besluit op de binnenplaats een volkstuintje aan te leggen. Hij, en de kleine Amoz, gaan groente kweken, zoals uien, tomaten en aubergines. Drie bedjes worden aangelegd in de bikkelhard geworden grond, die zijn Vader moedig met een vork, een mes, en een hoop water te lijf gaat. Ondanks de noeste arbeid, met kapotte handen, en een hoop gevloek en getier, verdorren de plantjes. Hun paradijselijk tuin, hun Hof van Eden, verwelkt binnen een mum van tijd.

In 1962 keert Miron Sima, voor het eerst na z’on kleine dertig jaar, terug naar Europa, naar Dresden. Hij ontmoet daar o.a. Otto Dix weer. Blijkbaar maakt hij ook een rondreis, in zijn catalogus tref ik een schilderij aan met de titel: ‘Holzhaus in Norwegen’. (1963, of daaromtrend). Geschilderd in de ijsblauwe kleuren van het Noorden, daar waar de Goden een kroon van ijs dragen. Eveneens in 1963 ontstaat ‘Chamsin in Jerusalem’, de stad tijdens een hittegolf, vol warme kleurengloed. En in 1967 bezoekt hij Duitsland opnieuw, omdat er tentoonstellingen van hem in o.a. In Wiesbaden, Göttingen en Salzgitter georganiseerd zijn. Tijdens zijn verblijf breekt de zesdaagse oorlog uit. Hij keert onmiddellijk terug naar Israël. Bij zijn terugkomst in die oorlog alweer voorbij. Hij schildert in datzelfde jaar een schilderij dat de titel draagt: ‘Jerusalem na de Zesdaagse Oorlog’. Het is, in vogelvlucht, een blik over die stad, inclusief de oude ommuurde stad. Jerusalem viel na die oorlog toe aan Israël. Geschilderd op een, naar de abstractie neigende, manier, in heldere kleuren met op de achtergond een donkerrode lucht en aan de rechterkant bijna zwarte wolken. Links is het nog licht, rechts ontvouwt zich de duisternis. Een leven tussen twee uitersten; tussen het koele blauw en het warme geel en rood. Een leven, heen en weer schietend, tussen oorlog en vrede.

6

Zowel de ouders van Amoz Oz, als die van Miron Sima gingen naar het Beloofde Land. Waarschijnlijk niet omdat ze in de religieuze mythe geloofden, maar omdat er in hun geboortelanden duidelijk gemaakt was dat ze er niet langer welkom waren. Hoewel ze er geboren en getogen waren, was de prijs voor blijven; de dood. Hadden ze Christus maar niet moeten laten kruisigen! Oprotten was de boodschap, zoals die nu geldt voor massa’s vluchtelingen aan de messcherpe grenzen van het ‘humane’, maar bikkelharde Europa.

Het jaar 1947 is een spannend jaar voor de nog niet gevormde staat Israël. De Verenigde Naties moeten gaan stemmen over een tweestatenoplossing. Twee kleine staten; Palestina en Israël, met Jeruzalem onder internationaal opzicht. Amoz Oz vertelt hoe hij, iedere avond, met zijn ouders aan tafel zit, en hoe zijn Vader pessimistisch is over de uitkomst. Zijn Vader denkt dat er geen meerderheid voor het voorstel in de VN te vinden is. Want de boodschap, die hen volkomen hopeloos maakt, komt van de kant van de Arabieren en luidt; allemaal de zee in, wegwezen!
Dat jaar is tevens mijn geboortejaar. Een blije gebeurtenis in het leven van een jong stel in Holland, op de rand van het Oude Europa. Twee jaar na de afloop van die verschrikkelijke oorlog, en die hongerwinter. Vooral in een stad als Rotterdam was niet of nauwelijks voedsel te vinden, en velen stierven de hongerdood. Ook in de familie van mijn Vader was helaas één dode te betreuren, en wel de jongste broer van mijn Vader, het nakomertje. In Duitsland achtergebleven. Ik draag zijn naam met trots, de verhalen over Oom Rinus zijn mooi en dapper.
Maar nu, in 1947, zijn de ogen van mijn ouders gericht op de toekomst, want als je jong bent, en zeker na zo’n tragische oorlog, kan je tenslotte niet veel anders doen dan bouwen aan de toekomst. Het verleden, daar kon je nou niet bepaald met bewondering op terugkijken, wel met verbijsterde verwondering. Het centrum van je stad ligt nog behoorlijk in puin, het oude historische centrum werd volgens ‘het nieuwe bouwen’ herbouwd. De blik voorwaarts gericht, uitkijkend naar het ‘nieuwe’ bruisende Rotterdam, die in no time de grootste haven van de wereld zal worden. Het nieuwe centrum wordt symbool voor de ongetwijfeld eraan komende nieuwe welvaart. “Rotterdam herrijst als een Phoenix uit haar as.

Ondanks alle pessimisme onder haar Joodse inwoners, is de staat Israël in aantocht. Op 14 mei 1948 roept David Ben-Goerion, de eerste President, in het Tel Aviv Museum, de jonge onafhankelijke Republiek Israël uit. Het gejuich en gefeest is niet van de lucht. De volgende dag valt de Arabische wereld aan, met vele doden als resultaat. De Britten lijken de kant van de Arabieren te kiezen. In 1948 vertrekken de Britten, nadat ze zo’n dertig jaar mandaat hadden over Palestina.
Talloze jaren, vele aanslagen, onschuldige doden en oorlogen verder, heeft Israël tenslotte een hoge, onneembare muur gebouwd. Zichzelf ‘beschermt’ met een hoge prijs. Niemand gaat erin, of eruit, zonder controle. De uiterst rechtse politieke krachten, en religieuze fanatici, menen dat hun muur ‘onneembaar’ is, en hun van God gegeven ‘recht’.

7

Miron Sima sterft in 1999 in Jeruzalem, hij is dan een zéér gevierd kunstenaar, met een tas vol prijzen. Zoals zovelen heeft zijn leven hem al vluchtend door Europa gejaagd, om rust te vinden in Israël, maar ook daar sluit hij zich aan bij de Haganah, het Joodse ondergrondse leger, tijdens de Britse overheersing. Dat bestaan daar moet verdedigd worden, dat heeft zijn leven hem geleerd. Een leven verweven in groots geëngageerd kunstenaarschap, een grote alertheid ontwikkelend, gecombineerd met een sterke wil om te overleven. Een gerechtvaardigd vechten voor zijn lust for life.

Amoz Oz beschrijft hoe zijn geliefde moeder langzaam uit haar leven wegglijdt. Zij lijdt aan hevige migraine, en vermoedelijk zware depressies. Op een dag vertelt zij, aan Amoz en zijn Vader, over haar staande lamp in haar studentenkamer in Praag, waar zij geschiedenis en filosofie studeerde. Haar kamer waar het spookte, de geesten van twee meisjes die bij een grote brand in dat huis omgekomen waren dwaalden daar rond. Bij zijn moeder spookte het ook, maar dan in haar hoofd, en in haar ziel. Haar man koopt voor haar de mooiste staande lamp, die hij vinden kan. Als hij haar die geeft, zegt zij dat de nieuwe lamp ons nog lang na haar vertrek licht zou geven. Zijn Vader Arjee luisterde niet, hem viel niets op aan die merkwaardige zin, Amoz wel. Maar hij begreep nog niet wat het betekende. Op een nacht komt zijn Moeder naast hem liggen ‘om te fluisteren’, zegt ze, nadat ze hem wakker gemaakt heeft. ‘Om de hele nacht samen te fluisteren.’

Sst, met z’n wijsvinger op z’n lippen is Amoz Oz dit verhaal uitgeslopen.
Hij sterft in 2018.

En ik, ik ga maar eens kijken hoe het er buiten voorstaat.