verhaal (19 december 2020) – de tijd
met Georges Perec, Roman Opalka, Giotto en David Claerbout
Ik lees Georges Perec. Dat wil zeggen, ik lees over Georges Perec. Ik lees ‘Georges Perec, een gebruiksaanwijzing’ van Manet van Montfrans. Natuurlijk verwijst die titel naar zijn beroemde boek ‘Het leven, een gebruiksaanwijzing’ dat ik eveneens aan het lezen ben.
In een serie tekeningen die ik, niet zo lang geleden gemaakt heb, is er sprake van een tekenaar die ‘verdwijnen’ wil. Om dat te veroorzaken, schrijf ik op een vel tekenpapier een korte zin over een kunstenaar die zo snel mogelijk weer wil ‘verdwijnen’. Maar hoe doe je dat, als je die kunstenaar net hebt laten ‘verschijnen’? Levensgroot staart de tekst je vanaf het dreigende tekenpapier aan: ‘een kunstenaar probeert zijn sporen zo snel mogelijk uit te wissen’. Dan maak ik intuïtief mijn rechterduim nat, en wis een deel van de tekst uit. Zo’n beetje vanaf het woord sporen, gaat de natte duim er over heen. Zo, klaar voor vandaag!
Ja goed, maar morgen dan?
En overmorgen?
In de boeken van Perec lijkt het omgekeerde aan de gang, daar probeert ‘het verdwijnen’ een ingewikkelde weg te zoeken om te ‘verschijnen’. Ook al eindig je dan steeds opnieuw in een cul de sac, en rest er niets anders dan op je schreden terug te keren en opnieuw te beginnen. Of het omgekeerde; wat zojuist enigszins tevoorschijn gepeuterd is, maar nauwelijks leesbaar, staat op het punt onmiddellijk weer te vergaan. Anders gezegd, je vermogen om te ‘verschijnen’ is hetzelfde als om te ‘verdwijnen’. Twee zijden van één munt, en tevens de onmogelijkheid om iets werkelijk gestalte te geven.
Ik las ooit ergens, dat het ongeveer 8000 stuks tellende terracotta leger van de eerste Chinese Keizer Qin Shi Huangdi, dat eeuwen in al zijn onvoorstelbare grootsheid klaarstond om die Keizer in de Hemel eveneens te dienen, binnen vierentwintig uur zijn prachtige kleuren verloor, zodra het opgegraven werd en aan het zonlicht blootgesteld. Toen is besloten, om in samenwerking met pigment en verfspecialisten, als een Razende Roeland, te zoeken naar middelen om die kleuren te behouden, zodat de vondst getoond kon worden zoals die aangetroffen was.
Als een archeoloog houd ik een voorwerp bij het licht, om het goed te kunnen bestuderen. Het voorwerp is mijn eigen geschiedenis. Al snel blijkt dat die onontwarbaar is. Het voorwerp groeit tot ontzagwekkende proporties onder mijn ogen, een veelkoppig monster, sla je er een kop af dan groeien er twee bij.
Plaats ik het terug waar het vandaag kwam?
Een kunstschilder overdekt een oud schilderij van zichzelf met een middelgrijze laag verf. Hij doet dat met dezelfde aandacht als waarmee het oorspronkelijke schilderij geschilderd werd. Dan plaats hij er, met wittige verf twee data op, de eerste datum is die van de voltooiing van het oorspronkelijke schilderij, de tweede die van de voltooiing van de overschildering.
Roman Opalka (1931-2011), een Franse schilder van Poolse afkomst schilderde ‘de tijd’. In 1965 begon hij zijn project, hij nam een doek, van flink formaat, en dat schilderde hij middengrijs, en begon met ‘tellen’. Hij schilderde, met witte verf en een bepaald klein penseel, linksboven het getal 1. Hij telde door 2, 3, 4, 5, enz, tot de verf op was. Dan doopte hij opnieuw in, en telde verder. Tevens sprak hij alle getallen uit, en die werden opgenomen. Van tijd tot tijd maakte hij een foto van zichzelf. Aan ieder nieuw schilderij voegde hij één procent wit toe, zodat hij uiteindelijk en na vele jaren wit op wit zou eindigen. Dan zou hij de tijd ‘uitgeteld’ hebben. Steeds op doeken van hetzelfde formaat.
In 2003 organiseerde museum Boymans van Beuningen de tentoonstelling Shine. Daar zag ik een reeks van zijn ‘tijds’schilderijen. Een zaal, een reeks schilderijen, gevuld, van linksboven naar rechtsonder, met opeenvolgende cijferreeksen, zijn sonore stem uit een bandrecorder, en foto’s van de steeds ouder wordende kunstenaar. Een oeuvre dat is gestopt toen ‘zijn tijd’ in 2011 gekomen.
Toen ik, voor het eerst, de schilderijen van Giotto over het leven van Christus in de Scrovegni Kapel In Padua zag, wist ik dat ik mij in een lange traditie van schilders voegde. En dat bescheidenheid mij paste. Daarna heb ik ze regelmatig opnieuw bekeken, steeds diep onder de indruk. Op de groepsfoto van alle schilders en beeldhouwers, die ooit geleefd hebben, sta ik ergens helemaal achteraan, daar waar de massa donkergrijs geworden is, niet langer individueel zichtbaar, maar ik sta er wel bij.
Als je door, niet eens zo oude, catalogi bladert, realiseer je je hoeveel kunstenaars een grote naam en faam hadden, en hoe slecht of helemaal niet onze herinnering aan hen is. Kunstenaars van, zeg honderd jaar geleden, moesten het nog uitsluitend hebben van fysieke kunstwerken. Je zag hun werk op tentoonstellingen, en daarna werd de (eventuele) catalogus aangeschaft. Op dit moment functioneert veel kunst helaas alleen online, maar we zijn ons er, door dat virus, bewust van hoe essentieel de fysieke kant van kunstwerken is.
De Coronocrisis heeft ons geleerd hoezeer ons fysieke en psychische welbevinden andere mensen nodig heeft. Je familie en vrienden zijn broodnodig wil je gezond blijven. Want wat blijken mensen te willen? Elkaar ontmoeten; op terrassen, in parken, bij elkaar op visite, bij elkaar in bed, naar een concert, theater, bioscoop of museum. Of massaal op vakantie, het liefst met het vliegtuig, en als het even kan, naar exotische bestemmingen. Daarnaast moeten wij, met z’n allen, aan ‘de sport’. We trainen heel wat af. We rennen ons in het zweet, tot we er ‘kerngezond’ dood bij neervallen.!
De wereld, één grote langs elkaar heen schuivende wereldwijde beweging. Allemaal op weg. Maar waar naartoe?
In het kunstwerk van de Belgische kunstenaar David Claerbout met de titel ‘Vietnam, 1967, near Duc Pho (reconstruction after Hiromishi Mine)’ gebeurt weinig tot niets. In een kleine zaal op een Biënnale van Venetië zat ik lang te kijken naar een leeg landschap waarin niets gebeurde. Plotseling verschijnt van links, met een luide knal, een vliegtuig dat in de lucht kapot geschoten wordt, en onmiddellijk in het beeld ‘bevriest’. Één van zijn fascinerende films, waarin het langzaam passeren van de tijd onderwerp is. In dit geval onderbroken door een dramatisch moment. Een Amerikaans vliegtuig getroffen door ‘friendly fire’. Film als de langzame registratie van tijd. Tijd in slow motion. Tijd waarbij je je adem inhoudt.
‘Acht, negen, tien, wie niet weg is is gezien. Hou je adem in, maar stik niet, ik kom’, dat riep je als kind bij het verstoppertje spelen, als jij degene was die de anderen moest zoeken. Ademloos kijk ik naar de films van David Claerbout, gespannen als het kind dat zich verstopt heeft.
Zal ‘de tijd’ ontdekken waar ik mij verstopt heb?