verhaal (8 februari 2021) – stijlwisselingen
met Heinrich Böll, Claude Lévi-Strauss, Alain Finkielkraut, Thomas Schütte, Martti Heide, Pablo Picasso, Frank Stella, Eva Klee, Constantin Brancusi en Jean Dubuffet.
Heinrich Böll stelt de volgende vraag aan Lew Kopelew: ‘Waarom hebben wij op elkaar geschoten?’ De titel van een boek (1972), het verslag van twee interviews tussen schrijvers en vrienden, die beiden in de Tweede Wereldoorlog vochten. De één, de Duitser, in het aanvalsleger, de ander verdedigde zijn vaderland Rusland. Zij werden, in twee sessies, geïnterviewd door Klaus Bednarz, correspondent bij de ARD. Het eerste gesprek vond in 1979 in Moskou plaats. Het tweede in 1981 in Bornheim-Merten, in (toen) West-Duitsland. Het hele interview werd op 1 september 1979 op de televisie (ARD/WDR) uitgezonden.
Ik ben geboren in 1947. De oorlog was voorbij, het grote puinruimen was begonnen. Europa werd weer opgebouwd. De Unesco werd in 1945 opgericht, de volkeren moesten opnieuw leren elkaar te waarderen, en niet naar het leven te staan.
Claude Lévi-Strauss, de grote Franse antropoloog, wordt in 1951 gevraagd een manifest voor de Unesco te schrijven. Hij schrijft ‘Race et histoire’, waarin hij beschrijft dat een ‘waardehiërarchie’ tussen volkeren als onwetenschappelijk beschouwd kan worden. De ene cultuur staat niet boven de andere. Theorieën over de superioriteit van een cultuur kunnen de vuilnisbak in. Dit lees ik in het boek ‘de ondergang van het denken’ van de Franse filosoof Alain Finkielkraut. Het doet me denken aan de groep vluchtelingen, volwassenen en kinderen, koffers in de hand, op het dak van het Fridericianum tijdens een Documenta in Kassel. Dat gebouw zelf is in de Tweede Wereldoorlog verwoest, alleen de gevel is authentiek, de rest is een gebouw dat gebouwd werd na de Tweede Wereldoorlog. Kassel, een prachtige oude stad, werd vrijwel met de grond gelijk gemaakt, en dat is goed zichtbaar op de ‘breuk’lijnen van de stad. Ooit een stad van paleizen en musea, een stad vol grandeur, vol schitterende eeuwenoude ‘vakwerk’architectuur, en het eerste bergpark van Europa, met Atlas op de top van de heuvel. Een ooit bekende Barokke stad, met de Orangerie in de as van Schloss Wilhelmshöhe als sluitstuk, vlak bij de Fulda, de rivier die daar in het dal stroomt..
Het werk van Thomas Schütte (1954) hield me erg bezig, toen ik het voor het eerst zag. En daar in Kassel, was niet de eerste keer. Zoveel verschillende manieren van werken in een solotentoonstelling had ik nog nooit gezien. Wie was hier aan het woord? Er rijdt een vrachtwagen over de weg, daar zitten poppen op. Poppen die op vluchtelingen lijken. Poppen, in mensengedaante, op bankjes links en rechts in de open bak. De bak is overvol. Een actie van een hulporganisatie. Zo klinkt de herinnering uit de mond van mijn vriendin. Toen zij, en een vriendin, er in hun auto aan voorbijreden, waren zij verbijsterd. Het staat in hun ziel gebrand! Thomas Schütte toont vele gezichten, één daarvan is vreemdeling. Je staat met al je koffers, tassen en plastic zakken daar op een dak in Kassel te wachten, op de dingen die komen gaan.
In de film ‘In the crosswind’ van regisseur Martti Heide, met als onderwerp een ‘vergeten’ deportatie van 40.000 Esten, Letten en Litouwers naar strafkampen in Siberië in 1941, staat een scène er regelmatig als bevroren bij. In de film bevriest het beeld regelmatig. Door niemand wordt nog bewogen. Alleen een sjaaltje beweegt zachtjes op de wind. De stilte is oorverdovend.
We wachten, we wachten, tot dat ene moment. ‘Komt U maar mee’, wordt er door officials gezegd. ‘Nee, U hoeft niet ongerust te zijn’. De rest staat in de geschiedenisboeken.
Bij Pablo Picasso zie je dat hij vaak van stijl wisselt, meestal voorafgegaan door het vinden van een nieuwe geliefde. De kunstenaar sloot blijkbaar steeds een oude episode in zijn leven met een wisseling van stijl af. Erg bekend is de zgn. ‘blauwe periode’ (1901-1904), toen Picasso voor in de twintig was. Of de roze periode (1904-1906), die direct daarop volgde. Maar zijn hele verdere artistieke leven heeft hij vele stijlen gehad.
Bij Frank Stella, de Amerikaanse shaped canvas kunstenaar, zie je halverwege zijn oeuvre een enorme breuk, de strakke geometrische zwart-witte schilderijen veranderen plotsklaps in dartele ronde vormen, die soms in reliëf een bizarre veelkleurige dans uitvoeren. Gereformeerd zwart trekt een Rococo kostuum aan. Die breuk zorgde voor veel heftige discussie. Zo’n stijlbreuk veroorzaakt nu geen rimpeling meer in de artistieke visvijver. Sinds het postmodernisme kan je volgende project een volledig nieuwe artistieke weg zijn. De kunstenaar in dialoog met zichzelf, zullen we maar zeggen.
Bij het werk van Thomas Schütte tref je vaak prachtige ‘modellen’ aan, alsof het hier nog niet om het ‘werkelijke’ ding gaat, maar om een voorstel daarvoor. Je zou kunnen redeneren dat het werkstuk een ‘voorlopigheid’ suggereert. Een wachten op voltooiing, die ongetwijfeld nooit zal bestaan. Alsof een ‘schets’ van de wereld de wereld zelf is. De wereld is steeds in ‘ontwerp’. Als hij klaar is, is dat het moment van ons sterven. Het kunstwerk als antithese, de synthese komt er op een dag aan, maar ga ik dat als maker of toeschouwer nog meemaken?
Bij Pablo Picasso daarentegen is er sprake van een soort vitalisme, een joie de vivre. Zeker geen ‘voorstellen’, nee, zijn afbeeldingen zijn uitingen van spontaan levensgevoel, een onmiddellijk reageren op juist dat moment. Het grijpt je nu bij de lurven, maar het nieuwe komt er alweer aan. Je hebt beslist geen tijd om stil te staan. Leve het leven.
Ik bezit een sculptuur van de in Amsterdam werkende Eva Klee. Het bestaat uit een stapeling van elementen. Het begint onderaan met een ceramische plaat, die je ‘de grond’ zou kunnen noemen. De bodem waarop het ontstaat. Daarop een voorwerp in de vorm van een pot. Wellicht een pot met een inhoud (geheim). Op die pot een overkragend deksel, mogelijk het ‘dak’. Daarop ligt, stil en onbewogen, een kop, het eenvoudige met de hand gekleid hoofd van een mens. Ruw, met de vingers vormgegeven. Het ligt op het rechteroor. De ogen zijn gesloten, de mond een beetje open, de haren een stevige krullenbos. Het geheel lijkt een klein monument, misschien de uitbeelding van een tragedie. Het beeld trekt op een mooie stille manier je aandacht. Het doet me denken aan de opbouw van de sculpturen van Constantin Brancusi. De geniale beeldhouwer die de grond, de sokkel en het beeld zo ongelofelijk mooi aan elkaar heeft ‘verbonden’, tot eenheid in verscheidenheid heeft gemaakt. Wiens ‘stapelingen’ iedere keer weer diep ontroeren, en iedere keer opnieuw mij als volkomen nieuw en diep ingrijpend voorkomen. Maar ook aan de ruwe emotionaliteit van Jean Dubuffet, met zijn ‘Art Brut.
Van Thomas Schütte zijn er een aantal beelden bekend onder de titel: ‘man im matsch’ (man in modder). Tja, we modderen maar wat rond, hier op deze aarde. We kloppen onszelf regelmatig op de schouder, tevreden over onze grote kundigheid. Ja, zo ontevreden zijn we nou ook weer niet over onszelf. Ondertussen staan we wel vast im matsch.