verhaal (12 december 2020) – de papiervernietiger
met de curator, de recensent, de schilder en Bohumil Hrabal
Ik zit aan de tafel een beetje voor me uit te suffen. Geen idee wat ik zal gaan doen. Ik ben met een droge bek wakker geworden, en dat is geen best teken. Dat betekent dat ik een nachtmerrie gehad heb, maar daar heb ik alleen een vage herinnering aan. Een zwarte dreigende schaduw die over mijn, meestal zo lichtvoetige, ziel hing. De angst dat dromen werkelijkheid kunnen worden, houdt mij in een houtgreep. Misschien dat koffie helpt.
Een man, een man vol duistere dromen, probeert met de gang van een balletdanser door het leven te gaan, maar het ziet er belachelijk uit. Als je die man bent, is het niet best met je gesteld. Sommige mensen leren nooit dansen, en zijn veroordeeld om een zwaar zittend bestaan te leiden. Zich zwierig aan de ander presenteren is er niet bij. Een plompe tred, alsof natte klei zich permanent aan zijn schoenen vastzuigt. Als het met zijn geest idem dito is, dan kan je je lol op. Nee, te benijden is dit individu niet. Gelukkig maar dat wij hem niet kennen, ook nooit hebben gezien.
Maar, wacht even, hier moet ik het beeld corrigeren. We hebben weliswaar net kennis met hem gemaakt, maar hij zit niet meer aan de tafel voor zich uit te suffen. Nee, mooi aangekleed en goed geschoren is hij onderweg. Onderweg naar een bijeenkomst in een atelier. Dat atelier is in een andere stad, zijn medecurator en hij hebben op het station afgesproken. Zij organiseert, in samenspraak met hem, een tentoonstelling en het is voor de tweede keer dat hij die rol speelt. Dus die rol maakt hem niet al te zenuwachtig, hij weet hoe die rol te spelen. Een paar jaar geleden waren hij en een vriend, samen opgetreden als gastcuratoren. Zij begeleiden de ‘reconstructie’ van één van de thematentoonstellingen, die zij ruim dertig jaar geleden in hun eigen kunstenaarsinitiatief hadden georganiseerd. Voor jonge kunstenaars is hun initiatief van toen een mythe, voor hen een vage herinnering, die ze met beide handen moeten vastgrijpen, wil hij niet ontsnappen en in de mist van de tijd verdwijnen.
Nu echter is zijn medecurator een vriendin, een kunsthistorica die hij al lang kent. Ooit, lang geleden, ontmoet in hun eigen kunstenaarsinitiatief waar hij die middag moest zitten, dat deden de leden om de beurt, en zij binnen kwam om een recensie te schrijven over de tentoonstelling. Zij schreef voor een toen bekende krant. Een dagblad dat al lang niet meer bestaat. Als je jonge mensen vraagt: ‘heb je weleens van de krant ‘Het Binnenhof’ gehoord?’, zal hun antwoord hoogst waarschijnlijk ontkennend zijn. En in dit digitale tijdvak al helemaal. Dus die vraag zal op hen overkomen als een vraag over de prehistorie. Interessant, maar niet erg urgent.
Om te gaan slapen moet je je overgeven, en je vooral niet gaan afvragen of je morgen wel weer wakker zult worden. Bovendien is dat zinloos, want als je morgen niet meer wakker wordt, is dat een simpel feit. En een mogelijk begin van een boek over een man die ‘s morgens niet meer wakker werd. In het hele boek is hij degene op wie teruggekeken wordt. We worden ongetwijfeld meegenomen naar zijn redelijk ongelukkige jeugd. Of naar zijn ellendige tijd, daar op die kostschool, die zijn visie op de wereld eerder vervormd dan goedgedaan heeft. Om daarna in zijn mislukte carrière als schilder/schrijver te belanden. Als het boek ook nog met een zekere afstand tot de hoofdpersoon geschreven is, zal het ongetwijfeld halverwege dichtgedaan worden, en zijn laatste dagen slijten op een boekenmarkt, om onverkocht in de shredder ten onder te gaan.
Dat doet me denken aan het onderwerp van de roman ‘Al te luide eenzaamheid’ van Bohumil Hrabal. Daarin heeft een oude man tot taak om, ergens in een smerige kelder waar een hydraulische pletpers staat, boeken en oud papier te vernietigen. Al vijfendertig jaar doet hij dit, samen met vele nieuwsgierige muisjes, dagelijks. Met zijn grote liefde voor literatuur is dat een moeizame opdracht. Hij maakt de mooiste balen mogelijk, vaak legt hij hoogtepunten uit de wereldliteratuur op de vier hoeken, zodat ze tot het laatst zichtbaar blijven, of juist in het midden, als eerbiedig centrum. Regelmatig neemt hij pareltjes mee naar huis, zodat daar zich een wonder aan schoonheid en kennis opstapelt. Maar het worden er zoveel dat de vloeren van zijn huisje dreigen te bezwijken. En hij nachtmerries krijgt van de angst dat al die boeken gaan schuiven en hem zullen verpletteren.
Door de censuur in Tsjecho-Slovakije konden veel boeken niet, of alleen in gekuiste vorm, gepubliceerd worden. Ook van Hrabal kwam er een gekuiste versie van ‘al te luide eenzaamheid’ uit. Het boek dat ik bezit is een vertaling van de ondergrondse, niet gekuiste versie, die in 1976 uitkwam. In september 1968 maakten Warschaupact troepen een eind aan de zgn. Praagse Lente, en gleed Tsjecho-Slowakije terug in een keiharde repressie. Jan Palach stak zichzelf op 16 Januari 1969 op het Wenceslasplein in brand, uit protest tegen de bezetting, de afbraak van de Praagse Lente, het gebrek aan democratie, de aanwezigheid van Russische tanks, en overleed drie dagen later. Uiteindelijk staken tien mensen zichzelf uit protest in brand, moedige mensen die hun leven offerden als uiting van machteloze woede, uit liefde voor vrijheid.
Het is al avond als de man, die ‘s morgens met een droge bek opstond, moe aan de eettafel plaats neemt. Gelukkig heeft zijn vriendin heerlijk avondeten bereidt.
Zij vertelt hem wat zij die dag gedaan heeft. Zij heeft, samen met één van haar beste vriendinnen, drie afleveringen van ‘The Crown’ gezien. Zij legt uit dat die serie werkelijk inzicht geeft in het functioneren van het Engelse vorstenhuis, en dat je er dus veel van leert. Hij luistert in eerste instantie aandachtig, maar dan dwalen zijn gedachten af naar verre oorden. En dan ook nog eens oorden waarin alleen hij thuis is. Een oud vervallen landhuis duikt op uit de mist, hij steekt de sleutel in het lang niet geopende slot, dat met een zachte kreun opengaat. In de hal ruikt het muf, en het lijkt of het interieur verbaast opkijkt van dit, niet meer verwachte, bezoek. Ze haasten zich om het stof van jaren van zich af te schudden, maar het wil niet erg lukken. Bovendien voelen zij zich verstoord, zij blijven liever in hun schemertoestand.
In zijn herinnering is het huis eindeloos groot, als een landschap waarvan je het einde niet kent. Hij denkt aan de lange gangen, met de vele deuren, waarvan de meeste voor hem gesloten bleven. Waarin zijn familieleden zich terugtrokken. Waar hij niet mocht komen. Op andere plekken, daarentegen, was hij meer dan welkom. Daar was hij het gevierde ‘prinsje’ van de familie. Daar zongen de kamers hun liederen. Maar die liederen zijn verstomd, zij hebben zich teruggetrokken naar die plekken waar hij nu naar op zoek gaat. Zal hij ze ooit terugvinden?
Zijn vriendin vraagt waar hij ‘zit’. Hij verontschuldigt zich en zegt; ‘oh, even ergens anders’. De lieve schat is zo lief om niet verder te vragen.