verhaal (10 april 2020) – welke rol speelt het licht
met K. Schippers, Helène Scherfbeck en George Braque
De gebogen lijn vult de onderste helft van de linkerpagina met schaduw, de rest van de bladzij vangt het stralende licht van de ochtendzon. Op de rechterpagina tekent zich mijn rechterduim af, deels als werkelijke duim, deels als zijn beste vriend, z’n schaduw.
Zou mijn ochtendjas, een zwarte kimono, de oorzaak kunnen zijn van dit spel met het licht? Het licht dat een voorbode lijkt van, alweer, een stralende dag, zoals alle dagen van deze afgelopen week. Ik weet hoe wonderlijk nieuw de tuin er ‘s morgens uitziet, als ik de gordijnen open schuif. Als een kind zo blij kijk ik naar de wereld. Zie ik die voor het eerst? Ik zie dingen die ik nog nooit gezien heb. Stond de camelia gisteren ook al zo in bloei? Zullen de dingen om mij heen mij, later op de dag, nog zo scherp opvallen, of zal de oude man, met pijn in z’n lijf, gewoon routineus handelen, en niet meer verbaasd om zich heen kijken? Wat de toekomst brengen moge, mij gelei des Heren hand, zingt de jongen op zondag, in de kerk van zijn jeugd. De aarzeling over dat geloof, zal in zijn pubertijd toeslaan. En als een ouderling, op werkbezoek bij hen thuis, vraagt hoe het met zijn geloof in de Here Jezus staat, zegt hij plompverloren: ‘niet zo best, ik geloof nu in Marx’. De zestiger jaren zijn aan hun opmars begonnen. Zijn waarneming gekleurd door de wens afscheid te nemen van zijn oude wereld, en op zoek te gaan naar een nieuwe. Zijn blik georganiseerd rond de wens de rest van de wereld te ontdekken.
Links van mijn linkerarm ligt een stapel boeken op tafel. Één wordt eruit gevist en opengeslagen. Het is een bundel met korte verhalen van een schrijver waar ik veel van houdt. Wiens schrijven ik al lang volg. Ik zou willen dat ik zo kon schrijven. Een schrijven dat je laat zien hoe slecht je om je heen kijkt. Laat zien hoe vastgeroest je patronen zijn. Op een goede dag heb ik hem de hand mogen schudden, en kort met hem gesproken. Eigenlijk had ik die hand nooit meer willen wassen. Hij schrijft onder de naam K. Schippers.
Op de tafel zwerven veel dingen rond; een zonnebril, een rode portemonnaie, een kleine vaas met langzaam verwelkende bloemen uit de tuin, een met een fazant gedecoreerd Engels ontbijtbordje, een strip medicijnen (half aangebroken), een pakje crackers, een krant van gisteren, een telefoon. En wellicht nog een paar kleinigheden, die niet beschreven worden. Zonder reden. ‘Daarom’, zou het kind met de stoute ogen zeggen.
Een klein schilderij van drie lichtgele peren op een donkere ronde schaal. Gevonden in een catalogus over Helène Scherfbeck (1862-1946). Ze schildert dat sobere schilderijtje als ze in de tachtig is, een jaar voor haar dood. Het doet me denken aan de stillevens van George Braque (1882-1963). Ook daar simpele dingen, zoals een kan, een glas, een appel, een citroen, een stuk krant (le figaro). Of een schaal met een paar vissen. Hoe groots kunnen ‘kleine’ onderwerpen zijn. Hoe stil kan ik daarvan worden.