verhaal (5 juli 2020) – neus en bril
met Jan Roeland
De zwarte theedoek, met het dunne witte en grijze blokjespatroon, is over het witte keukenkastje gehangen, links van de dunne zwarte handgreep. Als ik kunstschilder was, zou het onderwerp voor mijn schilderij van vandaag mij duidelijk zijn. Maar de waarheid is dat ik een niemendal ben, en te stom om voor de duvel te dansen. Ik heb geen beroep, leef van een uitkering, en ‘inspecteer’ de godganse dag het leven op straat. Daar zou ik gloedvolle beschrijvingen van kunnen geven, maar ik heb een simpel probleem, uitgevers weten niet van mijn bestaan. Bovendien zullen zij dat nooit weten, want ik ga hen niet aan hun neus hangen dat zij een groot schrijver missen. Want zeg nou zelf, op dit moment heb ik een rustig leven in de schaduw van het bestaan. Ik heb mijn natje en mijn droogje, en ben vrij om een uitgebreide en adequate inventarisatie van menselijk gedrag te maken, en die in de literaire vorm te gieten die mij bevalt. Toch heb ook ik een droom; graag zou ik kunstschilder zijn. Sterker nog, graag zou ik een beroemde kunstschilder zijn. Zo iemand die zonder woorden, in krachtige maar eenvoudige beelden, de essentie’ van onze waarnemingen vorm weet te geven. En als je naar zijn schilderijen kijkt denkt; zo eenvoudig, zo voor de hand liggend, maar toch zo raak. Een diepe ontroering maakt zich van je meester. Je weet niet goed waar die vandaan komt, maar hij omvat je als een warme deken in een koude winternacht. Maar wat heb ik? De schraalheid van de taal, het magere vermogen om ‘beschrijvingen’ van beelden te maken. Maar niet het vermogen om die beelden zelf zichtbaar te maken. Oh, groter noodlot is niet denkbaar. God moet er een bepaalde bedoeling mee gehad hebben mij op zo’n manier te voorzien van een piepkleine gave.
Laatst, nog niet zo lang geleden, liep ik op de wekelijkse boekenmarkt in de stad waar ik leef. Ik ben daar niet zo welkom, dat weet ik wel. Omdat ik soms wel, dan weer geen kamer heb, komt het niet altijd van wassen. Dus mijn lichaam heeft niet altijd een welriekend odeur. Daarom zijn ze mij daar op die boekenmarkt liever kwijt dan rijk. Maar ze kunnen weinig tegen mij ondernemen, want ik gedraag mij rustig. En, ik steel niet! Sterker nog, ik sta rustig in de bakken van de boeken voor een/twee euro te snuffelen, en een enkele keer heb ik zo’n bedrag op zak. Als dat zo is, schaf ik mij een boek aan. De boekhandelaar zegt dan zelfs ‘dank U’ tegen mij. Dat U bevalt me! Ik zou het graag een tijdje herhalen; U,U,U,U,U. Dat klinkt toch voornaam, vindt U niet?
U bent ongetwijfeld nieuwsgierig naar het boek dat ik niet zo lang geleden heb aangeschaft. Dat is geen geheim, hoor. Het is een boek over de schilder Jan Roeland.
De schilder van zéér eenvoudige schilderijen van alledaagse voorwerpen. Ik zal U er iets over vertellen. Wandelt U mee het boek in? Op de omslag van het boek staat een detail van het schilderij ‘neus en bril’, (1996/97) afgebeeld. Op een bruine ondergrond zie je een deel van een smalle neus, met daarnaast twee grote, aan de onderkant afgeronde, zwarte vlakken. Die vlakken eindigen, aan de zijkant, bij de randen van het omslag. In het rechter ‘glas’ staat de naam Jan Roeland. Op de afbeelding in het boek zie je het hele schilderij, je ziet daar ook nog de brug van de bril, in geel en bruin, en de afgeronde bovenkant van de pikzwarte glazen. Ook daar zijn de randen van de glazen links en rechts de randen van het schilderij. Boven en onder is een identieke bruine kleur aangebracht. Neus en zonnebril zijn dus geen onderdeel van een gezicht, maar een voorstelling op zich.
Door het zwart van de glazen zie je geen hand voor ogen. Is het soms nacht? Of is het dag voor de ogen die ons onzichtbaar aankijken? Is er hier sprake van het feit dat ‘de blik’ niet wederkerig is. Achter het zwart van de glazen lijkt zich een terra incognito te bevinden. We vinden nergens houvast. Het zwart van de ‘glazen’ stuurt onze blik terug. Terug naar waar? Wat een uitermate complex schilderij.