verhaal (12 juni 2020) – de filmer

met Chantal Akerman

verhaal (12 juni 2020) – de filmer

Le Rendez-vous d’Anna van Chantal Akerman na een jaar of veertig weer gezien. Veel op hotelkamers en in treinen gezeten. De tristesse van het bestaan maakte nogmaals diepe indruk. De jonge Anna, een filmregisseuse, is op promotietour voor haar film, en in Duitsland. Een man deelt haar bed, tijdens een poging tot vrijen, klinkt het uit haar mond: ‘we houden niet van elkaar’, en wordt hij verzocht naar huis te gaan. ‘Ik hoopte dat het dit keer mooi zou worden’ zegt hij nog. De volgende dag haalt hij haar op en bezoeken ze zijn dochtertje, die net vijf jaar is geworden, en zijn moeder in hun vrijstaande huis in Bottrop. Dat is het huis waar hij geboren is, daar woont hij met zijn dochtertje en zijn moeder. Hij verzorgt de tulpen in de tuin, die daar door zijn vader, die zo veel van tulpen hield, geplant zijn. Zijn vrouw is een paar jaar geleden weggegaan met een Turkse man. Ze heeft haar dochtertje alleen gelaten, en niet meer naar omgekeken. Anna moet om vier uur de trein nemen. Ze nemen afscheid op het terras. Hij kijkt haar lang na, zij kijkt niet om. Dit alles in het zéér trage tempo van de films van Chantal Akerman, waar filmtijd werkelijke tijd is. Zij loopt rustig lopend zijn leven uit, hij weet dat hij haar nooit meer zal zien.

Op de trap naar het perron rent een goede vriendin van haar moeder haar onverwachts achterop. In het hotel, aan het begin van de film had Anna haar, die in die stad woont, opgebeld om te zeggen dat een bezoek er niet inzat, eenvoudig geen tijd. Dat gesprek was kort, een simpele groet. Na de onverwachte omhelzing zegt Anna ‘zullen we iets eten, ik heb honger’. Staand in het stationsrestaurant zegt ze ‘ik heb geen honger meer’. De camera filmt ze, zittend op een bankje op het perron. We kijken hen aan. Da vrouw praat, Anna luistert, zegt vrijwel niets, na een tijdje schuift voorzichtig Anna tegen de vrouw aan. Een zeldzaam teder moment. De vrouw vraagt of ze niet alsnog met haar zoon wil trouwen, hij wacht nu al zolang. En ze heeft de verloving tweemaal verbroken. Anna belooft erover na te denken. Anna stapt de trein in.

Zij staat in het gangpad van de trein. Hij spreekt haar aan. Hij gaat naar Parijs, waar gaat zij heen? Ook naar Parijs? Ja, maar eerst stopt ze nog in Brussel. Ze roken een sigaret. Ze kijken uit het raam. Bij vrijwel lege stations wordt gestopt. Soms heeft het geregend. Hij praat, hij heeft overal op de wereld gewoond, maar vermoed dat hij in Parijs zijn bestemming zal vinden. En misschien een vrouw die van hem houdt. Zij geeft korte antwoorden. In Brussel loopt ze het lange gangpad door en stapt uit.

In Brussel ontmoet ze, in een vrijwel lege stationshal, haar moeder. Met haar vader gaat het wel. Met de zaken gaat het slecht. Ze nemen een hotel. Een kamer met één bed. Anna kleed zich uit, en vraagt aan haar moeder: ‘kleed jij je niet uit?’ Haar moeder, zittend op de rand van het bed, antwoordt: ‘jawel, maar laat me even naar je kijken’. Ze liggen in bed. Haar moeder vraagt: ‘vertel eens iets’. Anna vertelt over de ontmoeting met een jonge vrouw uit Italië. Na een paar glazen wijn gedronken te hebben, gaan ze met elkaar naar bed. Eerst is alles stuntelig, het is voor Anna de eerste keer met een vrouw, daarna wordt alles vanzelfsprekend. De moeder luistert rustig. Beide vrouwen liggen naast elkaar op hun rug in bed. ‘Heb jij weleens iets met een vrouw gehad?’ vraagt Anna. ‘Ik heb er nooit aan gedacht’, zegt haar moeder.

De volgende dag haalt haar minnaar haar met zijn auto op. Ze gaan naar een hotel. Ze staan voor het grote raam, en kijken hoe Brussel bij avond voorbij stroomt. Twee mensen en een grote stad. Ze staan naast elkaar. Ze staan dicht bij elkaar. Ze zijn rustig. Hij streelt haar billen. Ze pakt voorzichtig zijn hand. ‘Ik neem even een bad’, zegt Anna. Hij doet het colbert van zijn driedelig pak los, en begint zijn vest los te knopen, en zijn stropdas. Ze zijn niet naar haar flat gegaan, want daar is niets te eten, en ze hebben honger. Ze zijn ook niet naar zijn flat gegaan, want die is zo triest. Hij bestelt iets te eten. Hij ligt op bed, aangekleed. Zij komt uit de badkamer. ‘Kom eens op me liggen’ vraagt hij. Zij doet haar kamerjas uit, en komt op hem liggen. Maar dan wordt hij misselijk. ‘Je hebt koorts’, zegt Anna, ‘ik ga medicijnen zoeken’. Na een autorit in avondlijk Brussel vindt zij een pharmacie, en geeft hem medicijnen. Daarna slaat ze het dekbed weg en masseert teder zijn rug en billen. Als haar hand zich naar zijn geslacht beweegt, zegt hij: ‘doe maar niet’.

Anna draait de sleutel van haar appartement om. Zij doet een raam open, de geluiden van de stad stad ontmoetten de stilte van de flat. In de lege ijskast vindt zij alleen een fles water, die ze half opdrinkt. Ze gaat op bed liggen, en zet het antwoordapparaat aan. Een paar zakelijke mededelingen, wat vrienden, en de stem van haar vriendin uit Italië die zegt: ‘ik wil je zien’.

De film heeft twee uur en een kwartier geduurd. Gekluisterd in de tijd, de tijd vol tristesse, een tijd die geen tijd kent. De overgang naar de tijd buiten de film is ruw. Omdat de maatregelen vanwege de pandemie nog steeds gelden, staan we in een mum van tijd weer buiten. We lopen naar huis. We praten nauwelijks. We zijn nog ‘daar’.

Soms zijn mensen sprakeloos. Niet alleen voor een ogenblik, maar omdat praten, erover praten, teveel pijn doet. De moeder van Chantal Akerman, met wie ze een hechte band had, sprak er niet over. Ze kon het niet. De woorden daarvoor waren haar mond uitgeslopen. AUSCHWITZ. Zij had het overleefd, haar ouders niet. Spreken over haar jeugd kon niet meer. De vreugde van haar jeugd definitief vernietigd. De taal had voorgoed een melancholieke jas aangetrokken. De filmtaal van Chantal Akerman eveneens.

Een jaar na haar moeder’s dood was het genoeg voor haar.