verhaal (4 april 2020)
‘Wat een schreeuwlelijk is die man, zeg’. Mijn stem glipt de ruimte in. Vlak bij mij wordt een oude banketbakkerij annex woonhuis tot appartementen verbouwd, en één van de bouwers is een brulaap. Hij praat heel hard, alsof zijn leven van het volume van zijn stem afhangt. Als zijn muziek aanstaat, zingt hij keihard mee. De wereld zal weten dat hij bestaat. Ergens tussen half acht en acht uur wordt zijn motor gestart.
Dan ineens is er stilte. Een oorverdovende stilte. Het gemis van te harde klanken. Een vogel begint voorzichtig aan zijn lied. Een Chinese prent van een vogel op een tak. Het vrolijke gegak van ganzen op weg. De jager richt zijn geweer op de grond voor zijn voeten. Je houdt je adem in.
Ik lees in de catalogus van Helène Schjerfbeck en ben net op de pagina aangeland waar een schilderij van James McNeill Whistler met de titel ‘Arrangement in black and white no.1. 1871’ is afgebeeld. Dit schilderij verbeeldt de oude moeder van de kunstenaar. Het schilderij is uit prachtige grijs- en bruintonen samengesteld. Wat een schitterende stille harmonie drukt dat schilderij uit. De tekst vergelijkt dat met het eveneens grijzige schilderij ‘de werkende vrouw’ uit 1905 van Schjerfbeck, waarop een voorovergebogen vrouw in een schommelstoel zit, met een groenige draad waaraan een scherpe schaar hangt duidelijk in beeld. Een moment uit het leven van een werkende vrouw. Beide schilderijen zijn modern ‘plat’ geschilderd.
Ondertussen heeft de brulaap z’n toeter weer op hard gezet.
Blijkbaar is het nu pauze, het geluid is met de staart tussen de benen weg geslopen. Maar bereid je maar vast voor op straks…..
Dat tegelijkertijd op twee niveau’s de wereld tegemoet treden is wonderlijk. Aan de tafel zittend, met je rug naar de tuin en de felle ochtendzon, het werk van Scherfbeck in je opnemen is één. Je ergeren aan een bouwvakker die z’n grote muil niet kan houden is twee. De bouw aan dat huis gaat door, die bouwvakker is ongetwijfeld blij dat hij nog werk heeft, in deze bizarre tijd. Terwijl we, vanwege dat horrorvirus, zo veel mogelijk thuis blijven, lijkt hij zijn angst te overschreeuwen. Een bezweringsritueel. Je stem verheffen, dan kan je niets gebeuren. Terwijl de schreeuwende, ploeterende mens, die in ‘normale’ tijden, helemaal geen tijd meer kan vrijmaken voor reflectie, de economie moet namelijk in steeds hoger tempo draaien, zich ergens aan (wat dan ook) probeert vast te klampen. Want sinds de pandemie lijkt het afdalen in Dante’s hel vlakbij, en dan beloer je de wereld vanuit een adembenemende vertelling, die je aan het denken zet.
Wat is er mooier dan het boek dat nu nog gesloten op tafel ligt, maar dat je zo meteen (wanneer?) kunt openen. En waarmee je kunt reizen, zonder allerlei vliegtuigen in de lucht te houden. In je verbeelding komen allerlei beelden voorbij. Op dit moment zijn daarbij veel verontrustende. Een rij verbeeldingen van apocalyptische aard schuift voorbij. Blijft Simeon de pilaarheilige op het schilderij van Carel Willink op zijn plaats zitten, gelaten zijn lot afwachtend? Gaat ellende aan deze vorm van ‘vergeestelijking voorbij? Of neemt ook hij uiteindelijk de kuierlatten naar veilige oorden? En waar zijn die dan? Of schuiven we de onheilsprofeten eenvoudig van tafel af.
Je hebt de tafel en de stoel achter je gelaten, en staat in de tuin, de voorjaarstuin. De kersenboom maakt dankbaar gebruik van de warme voorjaarszon om haar bloesempracht te tonen. Het brengt me als vanzelf bij de schilders van tuinen. En dan niet alleen van Monet, maar bijvoorbeeld die van de Amerikaanse impressionist Childe Hassam waarin tuinen in al hun kleurenpracht in beeld gebracht worden. En hoewel ik zelf nooit tuinen schilder, teken ik af en toe wel een plant uit mijn, of een andere tuin. En dat eigenlijk als hommage aan de planttekeningen van Henri Matisse en Elsworth Kelly, die een overrompelende eenvoud, precisie en schoonheid laten zien.