verhaal (20 mei 2020) – de toerist
met Francis Alÿs, Rem Koolhaas, J.M. Coetzee, Robert Schumann, Honoré Daumier en Markus Lüpertz
Wat hebben we toch een knus, gezellig leventje, hier in ons nijvere landje. Dinsdag 19 mei, om 7 uur ‘s avonds, waren onze premier, onze de moed erin houdende aangename nationale leider, en onze aardige minister met de mooie, bijzondere schoenen, in beeld en aan het woord. Plus, en dat is nieuw, twee charmante doventolken. Zij vertelden ons in hartelijke, bewoordingen, dat als we ons een beetje ‘gedragen’, het dan weer langzaam ‘goed’ komt. Niet alleen met ons, maar ook met alle anderen. Terecht trouwens, dat virus is levensgevaarlijk! Maar we moeten het wel met zeventien miljoen ‘doen’. Plotseling was ik in de war, zeventien miljoen? Maar we zijn toch een onderdeel van het ‘verenigde’ Europa’? We zijn toch bezig Europeanen te worden? Dan zijn we toch met veel meer? Of heb ik het nou verkeerd begrepen, en moeten wij ons, helaas natuurlijk, in tijden van een pandemie terugtrekken langs nationale grenzen? En wat de Belgen en Duitsen doen, daar hebben we even niets mee te schaften. Hoewel we, en dat legde onze ‘nationale’ ideale schoonzoon nog wel even uit, via de tamtam, graag op de hoogte blijven van wat onze buren van ietsje verder nou van plan zijn. En als de ‘normale’ tijden weer terugkeren, en onze economie weer als vanzelfsprekend booming is, dan kunnen we, als een haas, weer volledig Europees zijn. En voluit mopperen op onze potverterende Zuid-Europese buurtjes, die er, het moet gezegd, een zooitje van maken. En die corruptie, meneer!
Een groepje mensen hangt tegen het fraaie hekwerk van de Cathedral Metropolitana, aan het Plaza del Zócalo in het hart van Mexico City. Zij wachten, zij wachten op werk. Voor hen zijn kartonnen bordjes geplaatst, daarop staat te lezen welk beroep ze uitoefenen. Bijvoorbeeld; loodgieter, schrijnwerker, elektricien, huisschilder. Bij een van hen staat het bordje: toerist. Toerist, is dat een beroep dan? Als je aan de onophoudelijke toeristenstroom, die voor de pandemie over de wereld denderde denkt, zou je haast denken van wel. Af en toe stopt er een busje en stappen er, één of twee, van die wachtende arbeiders in. Het speelt zich af in Mexico City. De lange man met het bordje ‘toerist’ blijkt de nu wereldberoemde, in Mexico City levende Belgische kunstenaar Francis Alÿs te zijn.
Als ik vroeger, voor de Coronacrisis, door de binnenstad van Den Haag wandelde en de overvolle terrassen zag, had ik vaak het idee dat de wereld alleen nog uit toeristen bestond. Uit mensen die hun nieuwsgierigheid achterna reisden, met blijkbaar voldoende financiële middelen. Ooit, zelf op vakantie in Egypte en Indonesië, kwam ik mensen tegen die nog nooit op vakantie geweest waren, en er blijkbaar van uit gingen dat je daarvoor rijk moest zijn. Je kreeg de indruk dat toerist zijn een eervol beroep geworden was. En professioneel toerist zijn, betekent vervoerd en behuisd worden. Vervoerd worden betekent een zwaar vervuilende vliegtuigindustrie. En behuisd worden een ramp voor steden. Vooral die vliegtuigindustrie moeten we dus overeind houden willen we economisch overleven, is ons duidelijk gemaakt. Met een enorme financiële injectie. En wie zal dat betalen, zoete lieve Gerritje? (een oud volksliedje).
Francis Alÿs onderzoekt ‘informele’ economie, zoals je die overal in de derde wereld aantreft. Ook Rem Koolhaas maakte in Lagos, de hoofdstad van Nigerië, een studie over de daar gigantisch grote ‘informele’ economie. Een goede metafoor voor de positie van de kunstenaar, en daarmee de kunsten, in een neoliberale samenleving. Waar keiharde marktwetten gelden, waar grote internationale concerns, die hier te lande de belasting handig ontduiken, toch in aanmerking komen voor arbeidssubsidie.En er nauwelijks plaats kan zijn voor de financiële ondersteuning van de primitieve economische ‘onnozelheid’ van de kunst, tenzij het op de veiling recordbedragen oplevert, en daarmee belegging wordt. Om daarna mee te dansen rond het Gouden Kalf van de ‘vrije’ markt. Maar waar ook voor de gigantische ‘informele’ economie van deze wereld geen plek is in de herberg van de ‘officiële’ cijfers. En daarmee niet voor de mensen die dankzij die economie ‘over’leven.
Zo’n performance van Francis Alÿs laat maar weer eens zien hoe sterk kunst de vinger op de zere wonde kan leggen. En bovendien hoezeer regimes, vooral in reactionaire tijden, kunst zo weinig weten te waarderen of vrezen, dat ze daar vanaf willen. Vaak om heel banaal kiezers te winnen. En de kunst tot irrelevante maatschappelijke activiteit promoveren, onder het motto; leuke hobby heb jij! Hoe vaak is het kunstenaars, zeker in de turbulente twintigste eeuw, niet overkomen dat hun kunst ‘te grazen’ genomen werd. Nu, in de Coronacrisis, amuseerde iedereen zich thuiszittend met kunst op de sociale media, maar ik vermoed dat als de crises weer voorbij is, de kunst, samen met zorg en onderwijs, zijn plek op de onderste tree van de maatschappelijke ladder weer kan innemen. En dan wel zelf je ‘financiële’ broek ophouden, hè!
Net begonnen aan het herlezen van de roman ‘wandel en handel van Michael K. van J.M. Coetzee. In deze vroege roman van hem laat hij er geen gras over groeien. Na twintig pagina’s zit je, naar adem happend, midden in de chaos en het geweld van een racistische samenleving. Op het eind van de eerste pagina is je al duidelijk gemaakt dat de moeder van de hoofdpersoon, die zojuist een zoon met een hazenlip heeft gekregen, die piepkleine handicap niet verdraagt. Aan het begin van pagina twee zit haar zoon al in een instelling voor gehandicapte kinderen. Zuid-Afrika, dat grote prachtige Afrikaanse land vol raciale conflicten, midden in je smoel gesmeten. Zo, dan weet je meteen waar je aan toe bent!
Ondertussen vult Robert Schumann met zijn Fantasie in C major op.17 de kamer. De uitvoering wordt dit keer verzorgd door Alfred Brendel. Hoeveel stemmingen bewonen de mens soms wel niet op hetzelfde moment?
In de tuin is het heerlijk warm. Er bloeien honderden rozen in allerhande variëteiten. De tuin verspreidt een welriekend parfum. Allerlei vogels vliegen af en aan. De tuin doet me denken aan de hof ven Eden, waar we ooit uitgeschopt zijn. En buiten die tuin zijn we blijkbaar niet goed in staat onze taak als tuinman van de aarde tot een goed einde te brengen. Ten einde raad betrekken de dieren hun plek in de stad. En laat Francis Alÿs een vos ’s nachts alleen door de zalen van de National Portrait Gallery in Londen dwalen. Hij moet nog een beetje wennen aan zijn nieuwe habitat. Mens en dier, hand in hand, de klassieke en moderne portretkunst bewonderend. Vervreemding ten top, maar lezen we daarin iets verontrustend? Of bewonderen we alleen de briljante vondst? En gaan we vervolgens over tot de rest van de agenda van die, ongetwijfeld, propvolle dag.
Kunst en kunstenaars hebben zich, zo lang wij ons kunnen herinneren, een voorstelling gemaakt van een mogelijke utopie, en tevens van haar tegenhanger, de dystopie. Zij volgt daarbij twee strategieën. De ene groep brengt die utopie in beeld, de andere toont de duistere kant van de realiteit. Beide zijn één zijde van dezelfde medaille. Kunst moet, wil zij haar bestaansrecht kunnen handhaven, afstand nemen tot diezelfde samenleving. Op haar reflecteren. Haar een spiegel voorhouden. En de periferie van onze samenleving zichtbaar maken! Haar, zoals in de spotprenten van Honoré Daumier in de negentiende eeuw, de maat nemen. En zich vooral niet laten ringeloren door subsidiegevers, waaronder het Mondriaanfonds, met o.a. hun ‘moderne’ eis van inclusie. Dit, op zichzelf prachtige begrip, kan bij politieke onwil misbruikt worden als het perfecte ‘excuus’ voor een volgende ronde van bezuinigingen op de kunsten. Een afgrijselijk bed van Procrustes. Maar ook dat Fonds moet de hand ophouden voor de ‘aalmoes’ van onze minister van cultuur. De Nederlandse overheid loopt nou niet bepaald over van ‘liefde’ voor de moderne kunsten. Daarom moeten we de brenger van de boodschap niet verwarren met de boodschap zelf. Die boodschap is, al sinds jaar en dag, denigrerend voor de moderne beeldende kunst. Het motto van onze overheid lijkt; relevante kunstenaars (en hun initiatieven) zijn op weg naar internationaal succes, wij zijn een exportland, weet U nog? De overheid als ‘smaakmaker’. De kunst als ‘nuttig’ product voor onze export. Maar de dagelijkse kunstpraktijk wordt gebagatelliseerd, terzijde geschoven en kan subsidie vergeten. Ik zou graag willen verwijzen naar de catalogus: in ‘t God’lijk Licht (2011) van de Duitse kunstenaar Markus Lüpertz, die verscheen bij zijn laatste solotentoonstelling in het (toen nog) Haags Gemeentemuseum. Daarin een interview met curator Franz Kaiser, dat er niet om liegt. Daarin maakt Markus Lüpertz duidelijk dat kunst niet elitair is, niet uitsluit, maar de taak heeft zichzelf en zijn geschiedenis serieus te nemen. En daarmee ‘potentiële’ impopulariteit. Want, een lange complexe geschiedenis, met een eigen problematiek, terminologie en iconografie, die aandacht en studie vereist wil je tot echt begrip komen. En vooral dat popularisering, tot oppervlakkigheid leidt, en de kunst monddood maakt. Tot amusement, zodat een dagje naar het Museum identiek wordt aan een dagje naar de Efteling. Beiden erg leuk. De angel eruit gehaald!
De moderne beeldende kunst dreigt te verzuipen in de vijver van het populisme. Een favoriete kleur voor in je huis is tegenwoordig ‘Rijksmuseumgroen’. Heeft U nog nooit van ene Rembrandt gehoord? Dan moet U zich toch echt eens laten nakijken! Een dagje naar het museum? Ja gezellig! Neem vooral Uw huisdier mee, want ook voor hen is er een ‘apart’ programma!
Francis Alÿs heeft gelijk gekregen; beroep toerist!