verhaal (9 december 2019)
Een man koopt een steekwagen en loopt ermee naar een vrijwel afgebroken straat bij hem in de buurt. Van dat stuk straat in de oude binnenstad staan nog een vijftal huizen overeind. Van de andere panden resteert alleen nog een kale vlakte en wat brokken puin. Als je goed luistert, hoor je de stemmen van eeuwen nog ruisen. De man kiest een klein brok puin uit, plaats dat op het steekwagentje, en loopt daarmee weg. Waar gaat iemand in godsnaam met een brok puin naartoe? Hij loopt naar zijn woning en plaatst het brok puin, in de woonkeuken op de parterre, tegen een muur. De kant die je ziet, als je naar dat brok puin kijkt, is aan één kant geplamuurd, dat was al zo en daarom heeft hij hem uitgekozen. Dat geplamuurde stuk was ooit de binnenkant van een huis, waar de bewoners zich veilig voelden. Dan plaatst hij een diacarrousel tegenover het brok puin en projecteert dia’s op het brok puin. De randen van de dia’s krijgen vanzelf een rafelige omtrek. Op de dia’s zijn het kaalgeslagen terrein te zien, waar tot voor kort huizen stonden. Huizen met bewogen geschiedenissen, sommige van die huizen stonden daar al een paar honderd jaar. De dia’s zijn volgens een bepaalde methode gemaakt. Een dia, een aantal stappen, een dia, een aantal stappen, enzovoorts. Langs het kaalgeslagen terrein zijn ijzeren hekken geplaatst, voorzien van blauw geplastificeerd gaas . De dia’s lopen de hoek om, het afgebroken stuk straat besloeg twee straten, en eindigen bij de ingangspoort van een voormalige Joodse lagere school die toen nog niet afgebroken was. De man zegt tegen zijn vriendin, die ook in de keuken is: ‘kijk, verplaatsbare architectuur’.
Later, ergens begin jaren tachtig, wordt deze ‘installatie’ in een kunstenaarsinitiatief getoond. De titel is: ‘hommage aan een afgebroken straat’.
De kunstenaar verzint voor dit type kunstwerk een naam: negatieve sculptuur. Die term dekt de lading enigszins, deze sculptuur toont een ‘afwezigheid’, toont iets wat niet meer bestaat. Het werk toont een deel van een huis dat niet meer bestaat (het brok puin), daarop worden dia’s geprojecteerd van een straat die niet meer bestaat. Na dit werk zijn er nog een aantal, zij het in andere vorm, negatieve sculpturen ontstaan.
‘Je huis, je groter lichaam’, heeft de Amerikaanse architect Louis Kahn ooit gezegd. Wat een prachtige uitspraak. De man van de ‘verplaatsbare’ architectuur, ziet zichzelf door de stad lopen met zijn opvouwbare huis als een rugzak op zijn rug dragend. Als hij moe is, bouwt hij zijn huis voor de nacht op. Naast een grote boom bijvoorbeeld, want wie wil er nou geen huis met een grote boom! Of een huis met uitzicht op de zee.
Als het even mee zit neemt hij zijn huis mee op reis. Ze varen over de oceaan, en s’nachts zet hij zijn huis op het dek op. Zijn huis dobbert onder de eindeloze sterrenhemel. Voor zijn huis drinken de kapitein, die een dichter blijkt, en hij nog een laatste glas. Dan vertrouwen zij zich voor de nacht aan de Goden toe.
Weer thuis kijkt hij om zich heen. Zijn huis dobbert niet rond. Zijn huis wordt niet weggereden. Nee, zijn huis staat stevig op z’n poten. Ooit vertelde de Amerikaanse kunstenaar Jimmie Durham over het huis van zijn jeugd. Dat huis had zachte muren, het was een tent, een wigwam (hij is een afstammeling van Native Americans). Zijn ‘jeugd’muren voelden als een zacht kussen. Onze muren zijn hard, wellicht wreed, het blijken onneembare grenzen. Binnen is binnen, en buiten is buiten. In zijn jeugd was een muur een zacht wiegende vriend, binnen en buiten bewogen samen, als goede buren.
De muur die de kunstenaar ‘mee’genomen had, bleek vol verhalen te zitten. Als je de tijd nam, en dat was de voorwaarde die hij stelde, barstte hij los. Over de tijden dat zijn straat een van ‘de’ uitgaansstraten van de stad was. Daar stond het beroemde Skala Theater (nu de parkeer- en losplaats van de Bijenkorf), waar een beroemdheid als Josephine Baker nog opgetreden heeft. Waar variété-artiesten het voor het zeggen hadden, waar vrolijke Joodse grappen rond zongen. Waar in dansgelegenheden de Charleston gedanst werd. Daar ging je naar de Flora bioscoop om de nieuwste cowboyfilm te zien. En uit de café’s klonken vrolijke dronkemansliederen. Waar de liefde bloeide. Daar waar in de tweede wereldoorlog de hooggelaarsde wreedheid de onschuldige Joodse gemeenschap vrijwel vernietigde.. En de stad vijf jaar lang huilde, en op z’n tanden beet. Hoe het beroemde Planetarium, als bekroning van het gebouw van de Haagsche Courant op de hoek van de Wagenstraat en de Grote Marktstraat, in de zeventiger jaren, door brand verwoest werd, en daarna toch maar afgebroken werd. Waar de Grote Synagoge veranderde in de Grote Moskee. En een kraanwagen de twee minaretten voor de deur in de Wagenstraat reed, en meehielp ze op te richten. Hoe, begin tachtiger jaren, een stuk historische Wagenstraat en St. Jacobstraat veranderde in een grote flat, een anonieme 55-plus behuizing. Waar in de Nieuwe Molstraat o.a. de Tweede Synagoge, met een prachtige Amsterdamse School gevel, vervangen werd door foeilelijke sociale woningbouw. Hoe recentelijk de Stationsweg en de Wagenstraat (voorzien van twee Chinese poorten, vanwege de Chinese ‘wijk’) de opgepoetste aanvoerroute werden voor het nieuwe ‘culturele’ centrum van de stad (zoals gemeentefolders ooit uitlegden) de Grote Marktstraat, in de praktijk gewoon een ordinaire koopgoot, waar consumptisme hoogtij viert.
De man, de muur, de dia’s en het steekwagentje hebben hun ronde weer gedaan. Ze zijn moe, ze gaan slapen. Morgen is er weer een nieuwe dag.