Botero versus Ghanese horror
Botero. De intussen vierentachtigjarige Colombiaanse schilder is nog geen spat van zijn populariteit kwijtgeraakt, gezien de grote belangstelling in de Kunsthal.
Het hebben van een mening over Botero is niet moeilijk. Je hoeft de naam bijvoorbeeld maar te laten vallen op je werk en je krijgt te horen dat de een het grappig vindt en dat de ander het niet zo snapt, die dikke mensen. Tien jaar geleden nog had hij een immens succesvolle expositie in het Haagse Gemeentemuseum.
Zo geldt het ook in de wereld van de kunstkritiek. Botero krijgt aan de ene kant veel complimenten voor zijn werk, maar de critici die hun neus ophalen voor Botero zijn niet moeilijk te vinden. ‘Het heeft niets met moderne kunst te maken.’ Ze verwijten hem gebrek aan diepgang en houden niet van zijn eenvoudige, haast naïeve schilderstijl, van zijn toegankelijkheid, zijn populariteit.
Toegankelijkheid heb ik altijd een merkwaardig criterium gevonden. Wat zou er slecht aan moeten zijn? Iedereen kan Anna Karenina lezen en waarderen. Is dat dan andere toegankelijkheid? Het is maar net de stijl waarvan je houdt als kunstenaar.
Rondom Botero bestaan dan ook veel misverstanden. Botero oppervlakkig? Dat blijkt het eerste misverstand. Vooral zijn oudere werk, uit de jaren zeventig en tachtig, is doorspekt met satirische en politieke elementen, zoals het werk El Presidente.
Geestig is ook het werk Mona Lisa, age 12. En politieke thema’s zijn hem ook niet vreemd. Hij schilderde over Abu Ghraib, de drugsdealer Pablo Escobar (ook uit Botero’s geboortestad Medellin). Een verrassende kant laat hij ook zien in de Boterosutra.
Colombiaanse roots
Bij Botero wordt vaak geschermd met zijn Colombiaanse roots. Vaak wordt het magisch realisme erbij gehaald van bijvoorbeeld schrijvers als Borges, Cortázar, Márquez. Maar nee, hij heeft niets met magisch realisme want ‘in mijn werk is niets magisch’.
Er is toch zeker Latijns-Amerikaanse literatuur die hem beïnvloed heeft? ‘Nee, ik geloof niet dat andere kunst een kunstwerk kan beïnvloeden.’ Men noemt hem typisch Colombiaans vanwege de felle kleuren maar je zou dat net zo goed typisch Spaans, Mexicaans of New Yorks kunnen noemen, waar hij ook woonde. Is er eigenlijk onderzoek gedaan of dat wel zo typisch is voor Colombiaanse kunst? Van deze Colombiaanse kunstenaars is Botero in elk geval de kleurrijkste.
En Botero heeft eigenlijk geen ongelijk als hij zegt: ‘Ik denk niet dat de kunstenaar de verplichting heeft om zulke onderwerpen te schilderen, maar hij heeft de keuze.’ En: ‘Ik denk niet dat een kunstenaar de politiek kan veranderen.’
En die alsmaar terugkerende dikke vrouwen dan?
‘Als ik een landschap doe, een stilleven, een stuk fruit, een fles, een paard, een boom, alles heeft volume. En het heeft niets met vetheid te maken. Het heeft te maken met een bepaalde conceptie van sensualiteit in kunst: ik ben ervan overtuigd dat een schilderij genereus, sensueel, voluptueus moet zijn. En ik heb een manier ontdekt om deze sensualiteit uit te drukken door vormen en volumes uit te vergroten. Het is voor mij de weerslag van een bepaalde manier om schoonheid in kunst te krijgen.’
Je mag Botero dus gelukkig gerust mooi vinden – hoe toegankelijk hij ook is. Maar je mag het ook wisselend vinden. Vooral het meest recente werk lijkt te lijden onder gebrek aan vernieuwing.
Wat Botero’s kracht is, is ook zijn zwakte: de onveranderende stijl. Bij een andere kunstenaar was deze stijl vermoedelijk ‘een fase’, op weg naar iets nieuws om te proberen. Maar de stijl zat Botero zo als gegoten dat soms niet eens het verschil is te zien tussen een werk geschilderd in de jaren tachtig of in 2014.
Aan de andere kant is er bijna in ieder werk veel schilderplezier (of beeldhouwplezier) te vinden. Dat is ook loffelijk, in een kunstwereld die het vaak heel ver en intellectueel wil zoeken, en het plezier een beetje vergeet. Zoals Botero’s zoon zei: ‘Hij wil dat iedereen een kunstwerk kan begrijpen.’
Kunst is een grote familie en gelukkig is het geen taboe meer om (meer) toegankelijke kunstenaars te laten zien in grote musea. (Of om ze te bekijken.) Denk aan Rondinone onlangs in het Boymans. De Kunsthal had zelf onlangs nog de expositie The Museum of Everything met allerlei ‘outsider art’ kunstenaars uit de hele wereld.
Bloodywood
Met dat plezier heeft hij opvallend veel overeenkomsten met de Ghanese horrorfilmposterontwerpers in de zaal ernaast (‘Bloodywood’). De ene poster is nog vreemder dan de andere, zoals ongetwijfeld ook de films tamelijk ranzig zullen zijn, maar de tekenaars zullen wel lol hebben gehad om de horrorelementen van de film te vangen in een beeld.
Ik vermoed dat je er met wat kennis van de Ghanese cultuur wel wat antropologische betekenissen uit kunt halen. De films God loves prostitute, The Satanic Pastor en Abortion is a crime zeggen wel wat, al weet ik niet precies wat dat dan is. Maar ook de exotische dieren zijn goed vertegenwoordigd. Horrorfilms met slangen, krokodillen, gieren en ja, zelfs schildpadden (Nigeria Horror Tortoise).
Zoals de pulp van de giallo het beste naar boven haalde in de Italiaanse musici die ervoor componeerden, zo zullen deze ontwerpers ongetwijfeld erg in hun nopjes zijn geweest met hun posters. En zeg nou zelf, dit soort obscuriteit heeft iets fascinerends. Maar de films laat ik toch liever links liggen.
De exposities duren nog tot 11 september.