De ethiek van de creativiteit
De lopende tentoonstelling van Jan van de Pavert, maakt deel uit van de designvleugel van het museum Booymans van Beuningen. In de zalen, waar de gebruikelijke wisseltentoonstellingen plaatsvinden, zijn het werk van Rotterdamse kunstenaars (zie vorige artikel ) en de installaties van Eliasson te zien. Er is dus in zekere zin geen reden de werken van beide tentoonstellingen met elkaar te vergelijken. Tenzij we dit doen onder de vlag van de ethiek in de kunst en met name de betekenis van de ethiek van het esthetische.
We kunnen ons de vraag stellen wat ethisch gezien de verbindende schakel is tussen twee willekeurige tentoonstellingen. Zonder een uitgebreide verhandeling van de ethiek van de esthetica te bieden, is het interessant om te kijken wat beide tentoonstellingen in gemeenschap hebben (of juist niet) en dit op de ethische waarde inschatten.
Het werk van Van de Pavert gaat volgens de tekst die het werk begeleidt over hoe wij door middel van de architectuur onze alledaagse realiteit zien, als droom of als ideëel gegeven. De tekst suggereert een afstand tussen de alledaagse realiteit en de droom of het ideële.
Hier wordt de toekomst vormgegeven. Wat vooral zichtbaar is, zijn de prachtige modellen; van stoelen gemaakt met kaarsvet (parafine) tot en met modellen van ruimtes, met deuren en ramen. De toeschouwer kijkt bij de ramen naar binnen. Er is een duidelijk binnen-buiten relatie, ook al lijkt het model van de woning te suggereren dat dit niet zo is. De wanden en de vloeren die met elkaar een ruimte vormen die niet geheel gesloten is, tonen echter dat het hier om een binnenruimte gaat.
De ruimte is dan wel open gemaakt maar dit laat alleen een blik naar ‘binnen’ toe. Hier wordt de toekomst vormgegeven, maar een toekomst die buiten en binnen onderscheidt. De andere modellen zijn – zo mogelijk – nog meer gesloten. En het binnen kijken is hier bijna een daad van voyeurisme.
Zo is er dit model dat een segment is, volgens het titelkaartje, van een bibliotheek. Het witte is zilverblad. Een ander werk is goudkleurig en in beide werken is een deur het middelpunt.
Ik begrijp het niet. Het is prachtig om te zien. Maar de door de tekst gesuggereerde vormgeving van de toekomst ontgaat me, het is voor mij een raadselachtige toevoeging. Duidelijk is wel dat hij ‘reflecteert’ op de modernistische architectuur. En de organische parafine stoelen vormen een mooi contrast met de strakke modellen die refereren aan, zoals de tekst zegt, een architectuur die eigenlijk al niet meer is. Deze architectuur die zich als open toont, is door deze modellen als gesloten leesbaar. Buiten en binnen zijn de abstracties van deze strakke architectuur. Het lijkt een vorm van een paradox. Hoe groter de raamopeningen, des te intiemer de ingesloten ruimte en dus omgekeerd: hoe verder het uitzicht van de binnenruimte af komt te staan. De stoelen zijn dan wellicht een ook dergelijke paradox. De buisstoelen die tot een onmogelijk sculptuur zijn verwerkt vormen eenzelfde abstractie tegenover de organische parafine stoelen. Hier kun je eventueel nog op zitten. Op het buizenframe is dat niet langer meer mogelijk(de frames zijn samengesteld van voormalige stoelen). En zo is er ook het contrast tussen de gouden koepel en het uit bollen bestaande evenbeeld.
Worden we hier gewezen op een kritiek op het Esthetische zelf? Zijn de prachtige ruimtes in zilver en goud niet de ethische creaties van de abstracties die door ze bewerkstelligd worden? De centrale deuren lijken een overgang te vormen tussen twee dezelfde ruimtes. Van niets naar niets, maar altijd binnen. Veel glas maakt nog geen openheid. We leven in een architectuur waarbij de esthetiek ons betovert en we het ‘buiten’ buitensluiten.
Hoe anders het werk van Bertjan Pot. Deze kunstenaar uit de Rotterdam serie stort zich met verve en (vooral) kleur op verschillende maakprocessen. Zo zien we een vitrine met plastic bloemen. Waarbij het begrip bloemen wat opgerekt moet worden om het geheel aan knutselwerken samen te vatten.
Maar daar staan andere ‘werken’ van stof naast die met eenzelfde ruimhartige interpretatie daadwerkelijk als draagbaar gezien kunnen worden. Hier geen reflectie maar het omarmen van de ruimhartigheid. Het materiaal is hier ‘min of meer’ ten dienste van het resultaat.
Het gevolg is een kleurrijke esthetiek die voortkomt uit het materiaal. Het materiaal is ten dienste van de kunstenaar. De materialen maken de creativiteit van de kunstenaar los en maken dit esthetische feest mogelijk. Dit is een resultaat dat mijlenver afstaat van wat Van de Pavert doet. Die tegenstelling is ook een tegenstelling in leesbaarheid. Bij Pot lijkt alles maar een feest van creativiteit en bij van de Pavert zien we de reflectie op de creativiteit van de jaren 40. Maar de ethiek van het creatieve is juist de zichtbare link tussen beiden.
De reflectie over de creativiteit die leidt naar een denken over de eruit voortkomende abstracties staat lijnrecht tegen over het feest van de creativiteit die zonder schroom tot een kleurrijke productie leidt. Deze tegenstelling tussen beide kunstenaars leidt bij mij tot de vraag: Is creativiteit meer dan alleen esthetisch? En welke ethiek blijft hier verborgen als wij er niet bij stilstaan?
Van de Pavert zet zijn creativiteit in om de creatieve resultaten van andere te bevragen. Terwijl van der Pols creativiteit groeit als hij zijn materiaal in de vingers krijgt. Maar beiden lijken zich geen vragen te stellen bij de creatieve arbeid die uit beiden voortkomt. De ethiek van hun creativiteit blijft verborgen. Het produceren van beeld, en zoals bij Van de Pavert beeld van beeld, viert wel de creativiteit maar biedt ons geen vrijheid, het is zoals Franz Kafka de magie (van de kunst) beschrijft:
‘de essentie van magie is, dat ze niet schept maar oproept’
Het biedt een kortstondig moment van esthetisch ‘geluk’ of genot maar niet de magie van het onverwachte. Beiden leveren esthetische, voor het oog, mooie resultaten. De toeschouwer wordt vooral verleid om te genieten van een creativiteit die niet onthult maar verhult. De werken van de Pavert lijken te onthullen om alleen nog maar meer te verhullen, zo zijn de modellen te gesloten om in te kunnen doordringen en blijken zijn alternatieve designstukken – zoals de buisstoel – weinig anders dan vorm. Zij ontnemen het zicht op het creatieve terwijl beiden er zo ernstig mee bezig zijn. De productie van beelden blijft maar komen; zelfs als er gereflecteerd wordt op de eerdere productie en als in het materiaal wordt gedoken zoals bij Van de Pol, worden er geen vragen gesteld bij dit materiaal. Er vindt voordurende schepping plaats maar ze roepen niets op. Op de creativiteit zelf wordt niet gereflecteerd, zelfs niet bij Van de Pavert. De creativiteit blijft buiten beeld. De creativiteit is hier de onaantastbare winnaar en boven iedere ethiek verheven.
Als dit de vormgeving van de toekomst is maak ik me ernstig zorgen over de toekomst en kan ik me alleen nog troosten met de gedachte dat de toekomst gelukkig niet of minstens moeizaam te vormen is.