Karel Appel, ‘de schrik der aestheten’
De man achter de clichés (‘Ik rotzooi maar wat an’). Het uitgangspunt van het Gemeentemuseum is prachtig, leerzaam ook. Maar wat doen die doeken nu nog? Karel Appel in het Gemeentemuseum in zeven observaties, voorzien van citaten uit het boek Karel Appel in essentie van Hans den Hartog Jager.
Het kind in Appel
“Van wezenlijk belang is (…) dat Karel Appel radicaal afscheid heeft genomen van alle verworvenheden die de westerse kunst sinds de middeleeuwen heeft opgebouwd. Of het nu gaat om perspectief, diepte, lichtval of een horizon, bij Appel zijn ze allemaal verdwenen.”
Er hangt veel in het Gemeentemuseum, maar een van de mooiste plekjes is ongetwijfeld de kleine ruimte vol met voortreffelijke tekeningen. Al zijn grote, bombastische werken ten spijt, denk ik dat hij het meest ‘Appel’ was in die kleine, intieme werken. Waar de schilderijen vaak iets overdonderends moeten uitstralen, zijn de tekeningen eenvoudig en met veel plezier gemaakt.
De ‘flow’
“Om dat gevoel, die balans, te kunnen bereiken, moet Appel niet te veel denken – dan dreigt het gevaar dat de ‘klassieke’ trucs het roer weer overnemen. (…) toch is het niet makkelijk, Appel is te goed geschoold om zomaar vijf eeuwen kunstgeschiedenis uit zijn systeem te bannen.”
Die flow, eigenlijk een modern begrip in de creativiteit, verklaart wel waarom het zo lastig is om een mooie Appel te vinden. Alles ontstond dankzij een brok energie.
De Appels zijn zo expressief, zo krachtig, en dat betekent ook dat alles wat met gevoel te maken heeft, op het doek blijft. Je kijkt meer naar hoe iemand emoties had, dan dat je ze zelf hebt.
Elders in het museum zie ik een Kokoschka, een Willink, die ik beide meteen ‘aanvoel’. Wat het verschil maakt? Toch stilisme.
Avant-garde
“Met zijn grensverleggende werk begeeft Appel zich welbewust in een lange traditie van klassieke avant-gardes.”
Als je weet hoeveel kritiek Appel te verdragen heeft gehad in zijn beginjaren, is het bijna niet te geloven dat hij toen niet de handdoek in de ring heeft geworpen. Zijn impopulariteit had wel wat weg van de impopulariteit van zijn grote voorbeeld, Van Gogh.
‘Wie deze tentoonstelling gezien heeft, heeft geen hoop meer, dat er uit Karel Appel en Corneille, (…) ooit iets anders zal groeien dan wat ze nu al zijn: knoeiers, kladders, verlakkers’. (Het Vrije Volk) ‘Fröbelschool der schilderkunst.’ (Trouw) ‘De schrik der aestheten.’ (Het Parool)
Imago
“Hij presenteert zichzelf (…) als de oerkunstenaar bij wie er verf door de aderen stroomt, een schildersbeest dat zich niets aantrekt van de wetten en beperkingen van de burgermaatschappij.”
En dat beantwoordt een vraag die al kijkend opkomt: waarom is Appel zo beroemd geworden terwijl zijn werken juist zo voldoen aan wat mensen graag bespotten aan kunst? Dat simpele, dat kliederachtige. De kunstenaar deed er later maar graag aan mee om zijn ‘primitieve’ imago te bevestigen, en tegen burgerlijke schenen aan te schoppen, zoals in de film van Jan Vrijman uit 1962.
Ik vermoed dat dit imago van Karel Appel voor veel mensen heel geruststellend was. Ze hebben de zekerheid dat ze met een echte kunstenaar van doen hebben. Dan hoeven ze zijn werk nog niets aan te vinden, voor de kunstenaar voelen ze respect.
Radicaal
“Na vijf à zes jaar met grote energie te hebben gewerkt, krijgt hij het gevoel dat hij verder moet, dat hij zich moet blijven ontwikkelen om scherp te blijven. (…) Zo worden zijn doeken vanaf 1953 steeds expressionistischer, dikker en abstracter.”
Radicaal expressionisme, dat denk ik als ik de doeken bekijk van de jaren vijftig en zestig. Als hij los is van Cobra is ook alles los. Alles wordt krachtiger, heftiger, gepassioneerder. Het boetseren van verf. Demonstratief dikke lijnen op kolossale doeken, alsof je er bij wijze van spreken anders overheen zou kijken.
Neem bijvoorbeeld zijn uiterst energieke muzikale expressie Musique Barbare uit 1963, waarin alle tonen en klanken over elkaar heen buitelen. Alleen de echte Appel-fan houdt dat langer dan vijf minuten vol.
Extravert
“Door zijn afkeer van theoretiseren en zijn voorkeur voor ‘pure kunst’ ligt het niet voor de hand die ontwikkeling op het intellectuele terrein te zoeken. Beter is het om zich te laten leiden door de geestloze kern van het schilderij zelf: het materiaal.”
Wat de hele expositie door opvalt is wat een extraverte schilder hij wel was. Hij durft alles op het doek. Appel was duidelijk een doener, geen denker. Hij praat – geen wonder – vooral over wat het werk met hem doet. ‘Schilderen is meditatie.’ ‘Ik schilder de toekomst.’ ‘Eenzaamheid is mijn trouwste makker.’ Veel agressie ook. ‘Als je naar een goed doek kijkt, hou je je bek.’
Zelfs portretten, normaal iets intiems, krijgen een explosie van kleuren en lijnen waar de persoon onder de ladingen verf maar genoegen mee moet nemen.
Roem
“Vanaf de jaren vijftig heeft Karel Appel een publiek personage gecreëerd, een merk dat ook ‘Karel Appel’ heet en dat een eigen leven is gaan leiden. (…) Die spagaat doet zijn werk geen goed.”
Sommige latere doeken doen inderdaad zo weinig, daar moet wat mee aan de hand zijn. Een kolossaal doek als Ontmoeting met God (1981) oogt zo weinig geïnspireerd dat je vermoedelijk bij ieder andere schilder had gezegd: wat is dit?
In Schoonheid van de Troost van Wim Kayzer legde hij het zo uit: ‘Wie is God? Hij of hij? Alletwee of geeneen? Zit hij in die ruimte? Wat is die ruimte? Is dat een leegte? Is dat een atmosfeer? Of is er een atoombom geweest? Dat laat ik allemaal in het midden.’
Op de expositie in het Gemeentemuseum zelf valt weinig aan te merken. De curatoren hebben chronologische saaiheid doorbroken door voor een heldere thematische opzet te kiezen, portretten bij elkaar, landschappen bij elkaar, enzovoort. Prima idee. En het gebeurt niet vaak dat het leeswerk in exposities plezierig is.
Gemeentemuseum: Karel Appel Retrospectief
Quotes uit: Herman Hartog de Jager Karel Appel in Essentie (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2007)