Wolinski: de man die alles liet zien
Het is op de kop af drie dagen geleden dat twaalf medewerkers van het satirische blad Charlie Hebdo zijn doodgeschoten. De daders zijn op moment van schrijven omsingeld in een Noord-Frans dorpje. De terreurdaad betekende ook het einde van Georges Wolinski, een van mijn favoriete vrijdenkende striptekenaars.
Ineens is een van mijn favoriete bladen wereldnieuws: de Charlie Hebdo. 12.600 abonnementen heeft Charlie Hebdo er in twee dagen bij gekregen. Geweldig natuurlijk, maar ook wel enorm cru als je weet dat er normaal 300 abonnementen werden afgesloten per jaar. En dat er leningen nodig waren om de zaak draaiend te houden, mede door de vele rechtszaken. Dit aantal in drie dagen… zou dus normaal 42 jaar hebben gekost.*
Het medeleven dat over de hele wereld ten toon wordt gespreid (‘Je suis Charlie’), is ontroerend. Hier gaat het vooral om de vrijheid van meningsuiting, en niet zozeer de satire die ze propageren. Satirische humor is echt niet zo populair als deze golf van sympathie wil doen geloven. Wie kent bijvoorbeeld de andere Franse satirische bladen zoals Fluide Glacial en Le Canard Enchaîné?
Het zal mensen vermoedelijk ook zijn ontgaan dat deze bladen heel wat meer publiceren dan alleen spotprenten. Le Canard Enchaîné heeft uitstekende journalisten en is legendarisch vanwege het onthullen van politieke schandalen. En Charlie Hebdo is beslist niet rechts; ze gruwen van Le Pen en haar rechtse partij. Bovendien hebben ze alles en iedereen bespot. ‘De pausen Johannes Paulus II en Benedictus XVI hebben een abonnement op de voorpagina, zo blijkt.’ Zo ontdekt Vrij Nederland als ze in 2012 op bezoek zijn bij de redactie.
Het blad is belangrijk, zeker, maar ik hou vooral van de humor van Wolinski. Daarom schets ik hier een portret van hem.
Wie was Wolinski?
Op het moment dat hij afgelopen woensdag werd doorzeefd met kogels, was Wolinski tachtig jaar. Maar een oude man worden, dat lukte hem gewoonweg niet. Daarvoor is zijn hele denken te ondeugend en te grappig. Vandaar dat hij er afgelopen woensdag gewoon nog bij was, bij die redactievergadering.
Hij werd in 1934 in Tunis geboren. Zijn vader was Pools en zijn moeder Tunesisch-Italiaans, en beiden waren joods. Zijn vader is opmerkelijk genoeg ook door moord om het leven gekomen. Dat gebeurde toen Wolinski twee jaar oud was. ‘(…) door revolverschoten, van een van de arbeiders uit de kleine fabriek van smeedstaal, die hij met hulp van mijn grootvader had opgericht.’**
In 1960 begon hij na een architectuurstudie te tekenen voor het satirische blad Hara-Kiri. Hara-Kiri bleef tot 1970 bestaan, werd toen verboden, en daaruit ontstond Charlie Hebdo (Hebdo van Hebdomadaire, weekblad). Er bestond al een Charlie Mensuel (maandblad). Wolinski werkte bij allemaal en stichtte bovendien samen met Siné het blad L’Enragé – tijdens de studentenopstanden van ‘68. Duizenden redactievergaderingen heeft hij al meegemaakt – tot deze ene fatale drie dagen geleden.
Als je het uit kon kiezen in je leven, zou tekenaar bij Hara-Kiri in die tijd geen slechte keus zijn. Een gezellige, melige boel. De autobiografie van Wolinski laat alleen maar hele vrolijke mensen zien. Kleren aan en uit… daar werd toen een stuk minder moeilijk over gedaan.
Wolinski: ‘De meiden van Crazy Horse poseerden voor ons. Wij keken alleen maar verlegen naar hun borsten.’
Er werkten legendarische tekenaars. Melvin van Peebles, om maar een te noemen (vader van regisseur Mario van Peebles). Ook Reiser, Roland Topor (de surrealist), Moebius, Cabu (ook drie dagen geleden neergeschoten) en Gébé. En natuurlijk Bernhard Holtrop alias Willem. Onze Nederlandse trots die er niet bij was bij de fatale redactievergadering.
Wolinski's slordige stijl
De jaren tachtig waren een stuk minder vrolijk. Vrienden stierven, bladen hielden op met bestaan, aids kwam op. In de jaren negentig vond Wolinski weer het plezier terug toen ook Charlie Hebdo weer terugkeerde in 1992. Hij tekende ook politieke cartoons voor grote bladen als Nouvel Observateur, Libération, Paris-Match, L’echo des savanes en L’Humanité.
In zijn eigen biografie, Je montre tout!, blikte hij in 2001 al tekenend terug op vijftig jaar. Zijn oude ik figureert in anekdotes in zijn vroegere leven en geeft daarbij tips aan zijn jongere ik. De verhalen zijn schaamteloos intiem. Inclusief foto’s van vroegere tijden.
Wolinski’s tekenstijl is altijd slordig gebleven, alsof hij het niet zo belangrijk vond, en zo meer nadruk wilde leggen bij de inhoud van de grap. Je ziet meteen de invloed op Kamagurka, en via Kamagurka weer op iemand als Gummbah.
Niet alles is zo schetsmatig. Hier en daar pakken zijn tekeningen juist dankzij hun nonchalance erg knap uit. Een goed voorbeeld is deze grappige tekening uit Je montre tout!:
De thema's van Wolinski
Naast zijn uitgesproken politieke cartoons, had Wolinski duidelijk een andere obsessie: seksualiteit. Hij had geen enkel probleem om voor zijn eigen seksisme uit te komen. Veelzeggende titels als J’étais un sale phallocrate (Ik was een smerige seksist), Je ne pense qu’à ça (Ik kan alleen maar aan dat ene denken).
Beroemd werd het erotische verhaal Paulette. Dat maakte hij samen met Georges Picard. In al die fantasieën is de vrouw vaak genoeg de uitdagende, sterke partij en de man het slachtoffer.
Wolinski was een meester om het humoristische element uit seks naar voren te halen. Een voorbeeld is de gag waarbij een pianoleraar tijdens zijn pianoles door een meisje oraal bevredigd wordt. De moeder komt binnenlopen. ‘Mevrouw, onder deze omstandigheden kan ik uw dochter onmogelijk pianoles blijven geven.’ Moeder, glimlachend: ‘Is het weer zo laat?’
Hij was zeker geen standaard tekenaar van erotische verhalen. Welke andere tekenaar zou zichzelf in een strip verwerken, al peinzend: ‘Ik heb geen behoefte aan realiteit. Sinds mijn jeugd leef ik in mijn verbeelding. Ik heb altijd gedagdroomd. Wat echt is, verveelt me. Alleen wat ik fantaseer, bestaat.’
Wolinski nam seksualiteit zo serieus dat hij over het feminisme van zijn vrouw Maryse een open brief schreef: Lettre ouverte à ma femme (in 1979 vertaald door Simon Vinkenoog als Brief aan mijn vrouw). In het boek staan uiteraard ook een paar cartoons: ‘Ik schrijf je een open brief zodat iedereen weet wat ik je niet durf te zeggen.’
De achteloosheid waarmee hij met zulke thema’s speelt, is puur Frans. Een land met een rijke traditie op het gebied van komedie, waar iemand met zijn type humor zich goed kan ontplooien. Politiekcorrect denken belemmerde Wolinski nooit, net zo min als de andere redacteuren van Charlie Hebdo. Geen grap kon te ver gaan (hoewel ze niet ingingen op persoonlijk drama in levens van politici). Ze zetten de grap voorop met het idee: als die mensen geen humor hebben, is dat niet ons probleem.
Heel wat mensen waren gekwetst maar haalden hun schouders op. Het waren immers maar tekeningen. Zo ging het al decennia goed. Twee mannen met kalasjnikovs doorbraken die status quo.
* Bron: de Volkskrant via Le Figaro, liveblog 9 januari
** Uit Brief aan mijn vrouw, uitgeverij Lotus, 1979, Antwerpen.