De briefwisseling – deel 2: condensatie
Gedurende de wintermaanden voert Jegens & Tevens redacteur Michiel Teeuw een correspondentie met fotograaf Jedidja Smalbil. Over huizen, thuis, en hoe dat voelt. Vandaag deel twee: condensatie
Beginnen met deel 1 kan ook.
01-01-21 Groningen
Beste Jedidja,
Eindelijk weer een brief van mij. Vorig jaar probeerde ik het al, maar daar kwam niks goeds uit voort. Ik heb net gedouched en weet nu precies wat ik wil zeggen. Dat scheelt dan tenminste. Wat volgt is een “condensatie” van films die ik afgelopen weken heb gekeken.
(1) ik sta in een vrijwel lege kamer, met een lamp, een kastje en twee grote deuren, omringd door kozijnen. Ik stap richting de deuren en open voorzichtig de rechterdeur. Daar achter zie ik een roestoranje zandlandschap, waar een paar dagelijkse figuren rondlopen. Ik neem mij voor om zo lang door te lopen, tot ik de horizon kan aanraken.
(2) Ik sta in de keuken en er wordt aangebeld. Ik laat een beleefde jongen, die alleen maar wat eieren vraagt, binnen. Hij laat de eieren per ongeluk vallen op mijn nette vloer en ik haal nieuwe voor hem. Zijn partner, evenzo beleefd, is er ook opeens. Daarna volgt slechts terreur en intimidatie, nog altijd bedekt in een uitdrukking van oprecht lijkende beleefdheid. De jongens kleuren alle kamers met hun sadistische aanwezigheid. Er blijft niks van ons over.
(3) Ik zit op de bank van een kamer die ik van midden-boven bezie. Boven de deurpost zie ik een kanonachtig gat, dat ontvlamt, maar nooit opbrandt. Links van mij zie ik een plint, die gaat op in de muur. We klampen ons aan elkaar vast en het licht gaat aan en uit. Er bewegen vormen achter het raam en de radiator plaatst zichzelf plat tegen de muur. Alles lijkt zo klein, alsof het op schaal is gemaakt. Een schaduw beweegt en ik zie dat maar net.
(4) Ik gooi verhuisdozen onderaan de trap, voor de onbekende vrouw waarmee ik naar bed zal gaan. Ik vertel dat mijn echtgenote aan het verhuizen is, na onze zogenaamde scheiding.
(5) Ik plaats pek op de ene set traptreden en ijs op de andere. Ik vul het huis met glasscherven, spijkers en andere pijn. Ik weet waar alle vallen zijn geplaatst, en ik houd alle gevaar buitenshuis.
De bloemen waar je naar vroeg heb ik gefotografeerd. Intussen liggen ze alweer ergens anders: ik heb ze nu op een plank neergelegd. Bijna alles heb ik verplaatst; het was te heimlich. Ik kende het huis al helemaal uit mijn hoofd, merkte ik. Nu is er weer wat meer spanning. Vind je het soms niet vervelend dat je het kraken van de deur al kent? Dat alles ontdaan is van de onhuiselijkheid, de unheimlichkeit, de uncanniness? Wat was de laatste keer dat je iets onbekends vond in je eigen omgeving?
Voor nu een gelukkig nieuwjaar, en ik ‘spreek’ je snel.
Michiel
Lieve Michiel,
Dank voor je brief, het duurde langer dan dat ik had verwacht om je weer terug te schrijven. De tijd gaat soms veel sneller (of langzamer) dan dat ik zelf doorheb.
Condenseren is een prachtig woord. Conserveren evenzo.
1. DAGELIJKSE FIGUREN (ROEST-ORANJE)
2. Je omschreven films, vertalingen daarvan en aanpassingen daarop, zijn beelden die ik bijna kan voelen. Een soort madeleine-koekjes van Proust. Alsof ik de kamer inloop, het hoogpolige tapijt de deur klemt en het licht vergruisd is. Ik zet meer kracht om de deur te openen, loop langs het strak opgemaakte bed in de ruimte, en open de groene gordijnen. Licht vult de ruimte. Het uitzicht vanuit het raam is het veld, de tuin van de buurman met een cirkel plastic stoelen, en een blauwe parasol. Ik denk dat het laatzomer is.
Wat zijn dagelijkse figuren volgens jou? Net zo lang lopen om de horizon te raken, is dat vluchten? Wolkenvelden?
2a. Observeren.
ER BLIJFT NIKS VAN ONS OVER, betekent dat, dat alles hier al is? Dat het goed is? Dat de wind door de kieren van mijn kozijnen glipt, en de vitrage langzaam waait?
2b. Maandenlang ben ik gefascineerd geweest door vitrage. Het liefst de kanten variant, met bloemen en en figuurtjes erin, halverwege het raam hangend aan een vergeelde stok. Nóg beter vond ik het als er een bijna lichtgevende witte vaas met nepbloemen in de vensterbank bijstond. Flikkerende TV, donkerbruine plafonds en tapijten op tafel. Met zo’n oerzware groen-bruine asbak op tafel. Heel vredig vind ik dat. Zo’n thuis. Matte geur, sigaretten, thuis. Dat er niks van ons overblijft, is dan prima. Alles is hier al.
3. CONSERVEREN / VASTKLAMPEN.
DAT NOOIT OPBRANDT. is ook dat alles hier al is. Maar dan blijvend, langer houdbaar. Beter te preserveren, vast te klampen aan, koesteren, misschien. Dat doorgaan, dat ademen. Akkoord sluiten met de ruimte, met de kanon-achtige gaten erin. Goed zijn met de dingen.
4. Ik hekel verhuisdozen.
5a. PEK EN IJS.
Klinkt als het Vet en vilt van Joseph Beuys. Ook als een mantra, veiligheid, weck-potten om in te behouden (conserveren, teruggrijpen op, aanbidden en verheffen tot iets bijna heiligs, doordrenkt en gezoet van symboliek).
5b. Ik heb ooit gewoond in een huis vol glasscherven, spijkers en andere pijn. Op de trap lag vilt en vet. Eigenlijk woon ik daar nog steeds, maar zijn er geen glasscherven en spijkersmuur.
B. Ik vind het verre van vervelend dat ik weet hoe mijn deur kraakt, eerder een kinderlijke geruststelling; dat alle spanning zich zoveel mogelijk buiten mijn huis bevindt, dan pas daarbinnen, mocht ik het mee willen nemen. Dat ik in mijn cocon tweehoog geen ongevraagde prikkels kan verwachten vind ik prettig, hooguit de vogels in het park, of een schaterend kind. Hetzelfde is dat het bij mijn ouders elke zondag naar soep rook en bij mijn grootouders zoetig, naar koffie en zelfgebakken taart. Dat de dingen zo zijn, en ik ze kan bewaren, vind ik een ‘echt’ gegeven. Het maakt dat ik beter weet waar ik sta, thuis als basis. De schuur van mijn vader ruikt altijd naar houtbeits, een even geruststellende geur.
Die unheimlichkeit, de uncanny-ness waar je het over hebt, vind ik op alle andere plekken of in mensen, maar niet thuis. Misschien is dat omdat ik redelijk wat verhuisd ben, veel ruimtes heb gezien of heb geslapen. Misschien is het ook omdat thuis voor mij echt een rustplek is, en ik de wereld ‘buiten’ een grote chaos met veel beren vind. Ik denk ook dat het samenvalt met deze tijd van zijn, en dat alle ‘natuurlijke’ opties niet natuurlijk zijn op dit moment. Dat het bezoek aan supermarkt voelt als een volledig doolhof bijvoorbeeld.
Buiten is een wereld van prikkels, binnen op twee hoog is het voornamelijk groen, bruin en bordeauxrood.
Ik wil nog iets anders met je delen.
Mijn grootouders hebben een caravan ergens in Drenthe. In mijn herinnering vooral laat-zomer, enorme pruimen aan de bomen en hoog groeiend gras. In de caravan was het altijd warm, behaaglijk en groen. Toch herinner ik me laat-zomerse regenbuien: Dat het gepekte dak zou bezwijken, en wij vol in de regen verder naar de tv zouden kijken. Mooi filmisch beeld. Het gepekte dak hield altijd stand, de tv stopte door harde wind en regen die de grote ronde satelliet bewoog.
Waar uit het zoeken naar snapping, het on-huiselijke, voor je in? Wat is het punt van verschuiven, naar verschuiven en telkens weer opnieuw moeten wennen?
Bijgevoegd is een tekening van M.’s huis, op isolatiemateriaal.
Alle liefs,
Jedidja.