Rana Hamadeh in Witte de With
De Volkskrant en Metropolis M schreven al over de tentoonstelling van Hamadeh in lovende woorden. Opmerkelijk is dat Volkskrant dit deed door het werk als on(be)grijpbaar te beschrijven. Als een werk dat langs allerlei wegen binnenkomt maar niet via het verstand. De reden hiervoor lijkt me, is ondermeer het geweldige geluidsniveau dat in deze expo wordt gehanteerd. Dit geluidsniveau ligt zo hoog dat Witte de With zich genoodzaakt zag een waarschuwing op te hangen. Metropolis M spreekt van totaaltheater waar geluid een belangrijk deel uitmaakt van de expo.
Nu is het maken van een tentoonstelling met en van geluid niet zo nieuw. In het voorjaar was er tijdens Rotterdam Art bij de techno tentoonstelling al een opstelling met trommels die door een geluidsband werden aangestuurd. Maar bij Witte de With is het geluid nu schijnbaar hoofdmotief voor een tentoonstelling. En omdat de zichtbare delen niet of mondjesmaat aanwezig zijn – twee zalen met alleen een of meerdere rijen oude theater stoelen, een zaal met een oude matrixprinter en drie lichtbakken, een zaal met een aantal kleine rekwisieten en een enorm scherm met een schema voor een aantal akten zoals van een theater stuk, wat schommels en een bureautje – is het vooral de enscenering die het hem doet. Het enige dat wel functioneel lijkt te zijn is een machine die een geponste geluidsband rond laat gaan, die weer verbonden is met een ouderwets regelpaneel zoals dat in de chemo industrie of dergelijke gebruikt werd. Er lijkt een verband te zijn tussen de geluidsband en het algemene geluid. Maar het geluid op de speakers lijkt vele male complexer dan dat een dergelijke geponste geluidsband in zich heeft. (Het is mij in ieder geval niet duidelijk of er een causaal verband is aangezien er, verdekt opgesteld, een flinke geluidsinstallatie achter een scheidingsmuur staat opgesteld). Wel hangen er her en der microfoons die geluid opnemen en dit verwerken in het algemene geluid.
Al met al een indrukwekkende enscenering, die dan ook ‘opera-theateresk’ wordt genoemd en die een vooraankondiging moet zijn voor een werkelijk op handen zijnde opera. Het geheel is tegelijkertijd ontwikkelruimte als tentoonstelling. Hoewel dat laatste meer een kwestie blijkt te zijn van tekst dan van een waar te nemen activiteit aangezien ik tweemaal ter plaatse was maar geen activiteit heb mogen waarnemen. Maar dit zijn details.
Wat mij intrigeert is het gegeven hoe aan dit werk een touw vast te knopen is of zoals in de Volkskrant wordt gesteld, hoe te berusten in een ongrijpbare vorm van kunst. Daarbij is de basis van een expo toch vooral wat er te zien is. Geluid is altijd een gevolg van de productie ervan hetgeen op zichzelf weer het zichtbare deel van de expo is. Nu is het moeilijk je gehoor in deze expo te negeren en daarmee is het moeilijk je te concentreren op wat er zichtbaar is. En zo als gezegd is er weinig zichtbaar. Het geluid, dat overigens prachtig is, bedekt je als het ware als een deken. Het geluid is weliswaar interactief maar je moet goed luisteren wil je zelfs maar het geluid van de microfoons terug horen.
Waar gaat het dan wel om? Hoe is dit anders dan dat ik op een dance-avond mij onderdompel in een zee van ritme en volume? De geluidsband is hier chaotisch, met zang met gesproken tekst enz. maar bepaalt dit dat het kunst is tegenover het vermaak? Zo ja, en laten we dat nu aannemen omdat dit geluid te beluisteren is in een kunstinstelling.
Wat maakt het verschil dan tussen kunst en vermaak? Of word ik geacht, op een hoger niveau, deze vragen te stellen? Is dit wat er aan de orde is? Is het juist omdat dit een ‘Tentoonstelling’ is met veel vraagtekens dat we als toeschouwer uitgedaagd worden de conventies rondom kunst en vermaak, rondom expo en theater te bevragen? De tekst lijkt te verwijzen naar het laatste. Het werk is nog onder behandeling, de toeschouwer is deelnemer en kijker tegelijkertijd, en het betreft een onderzoek.
Naast dat het inderdaad een mooie,indrukwekkende ervaring is, heeft deze tentoonstelling toch een wezenlijk gebrek in zich. En dit is wat me stoort. De enscenering is prachtig, het geluid is mooi en overweldigend, maar het lijkt iets te verbloemen dat met meta- vragen, zoals over de rol van de toeschouwer, niet zomaar op te lossen is. Onder het theatrale schuilt een leegte. Zo leeg zoals de zalen zelf zijn. Dit is ook de reden waarom ik tweemaal ben gaan kijken.
De eerste keer was een onderdompeling in het blauwe geluidsgeweld, met de prachtig verstilde ruimtes. De tweede keer was een zoektocht van wat er nou eigenlijk echt te zien was, met de constatering dat het eigenlijk wel allemaal erg leeg is. De schommels hangen er maar stil en onbewogen bij. De printer doet niet veel. De teksten die voorbij komen, hebben niet meer diepgang dan de gemiddelde reclame muurkrant, maar dan met meer mystiek en met het ontbreken van de prijsaanduiding. En juist dit laatste is wat mij doet denken aan de klacht die de Belgische filosoof Robrecht Vanderbeeken in zijn boek BUY BUY ART (2015) schrijft:
“De hedendaagse kunst is gemankeerd door vooral de leegte die verbloemd wat er werkelijk aan de hand is.” (p.43/44)
Het effect is gericht op de toeschouwer en lijkt een zo groot mogelijk gehalte aan onduidelijkheid te produceren. Kunst is kunst omdat we het niet begrijpen kunnen. Omdat er hooguit gevoeld kan worden. Iets wat deze expo in hoge mate uitdraagt. Ze is gemaakt voor de ruimte waarin ze getoond wordt en leunt op de inhoudelijke betekenis die de ruimte zelf heeft, namelijk deel te zijn van een Kunstinstituut voor hedendaagse kunst. Instituut en kunstenaar werken hier samen aan het begrip Kunst: Iets wat vooral bestaat uit vraagtekens. Hier wordt als het ware Kunst geproduceerd. Hier kan de toeschouwer zich onderdompelen in het fenomeen Kunst. Dit is wat ook de Volkskrant ons voorstelt. Komt allen kijken en niet begrijpen maar onderga de werking van Kunst.
Zelfs de verwijzing naar Kafka, die met de titel van de expo is verbonden: The Ten Murders of Josephine, vullen deze leegte niet. Zoals Vanderbeeken schrijft is de marktwerking van de kunst ook hier zichtbaar. De kunst wordt Kunst en daarmee ongevaarlijk. Het is een domein dat zich welvoeglijk binnen haar grenzen ophoudt. De vraagtekens zijn inhoudelijk en ongevaarlijk. Slechts de bezoeker wordt aangesproken. Het is allemaal zeer subsidie waardig.
Frank de Veire beschreef de rol van dit soort kunst iets meer ironisch:
‘In de 21ste eeuw schreeuwt de kunst de slapers wakker.’ Deze zin staat op een kaart die een tijd geleden werd rondgestuurd door het SMAK, ondertekend: Sas van Rouveroij, Eerste Schepen. Op de achterkant van de kaart een foto van het befaamde kunstenaarskoppel Abramovic en Ulay dat elkaar van heel dichtbij in het gezicht schreeuwt. De kaart richt zich ongetwijfeld niet tot degenen die nog wakker geschreeuwd moeten worden, maar tot degenen die al wakker zijn. Alleen zij kunnen immers begrijpen dat ‘kunst de slapers wakker schreeuwt’. Al wie de kaart in de bus krijgt voelt zich meteen behoren tot de wakkeren die aan de kant van de kunst staan, niet tot degenen die tot op de dag van vandaag nog steeds niet wakker zijn en dus nog moeten worden wakker geschreeuwd. — Gelukkig dat wij al lang de wakkere vrienden van de kunst zijn. Gelukkig dat wij de kunst niet meer nodig hebben om te ontwaken. Wij zijn immers al wakker en de tijd dat wij ooit door de kunst werden wakker geschreeuwd is zo veraf dat wij er ons niets meer van kunnen herinneren. Maar wij houden toch nog van de ontroerende aanblik van al die mensen die staan aan te schuiven om door de kunst te worden wakker geschreeuwd en zich, de slaap uit de ogen wrijvend, langzaamaan braafjes bij ons voegen. Ze geven ons het warme gevoel dat kunst nodig is. Zij geven gestalte aan ons geloof in de kunst. Wij, de wakkeren, kijken elkaar vol verstandhouding aan. Neen, de kunst schreeuwt ons niet wakker, zij herinnert ons aan onze wakkerheid. Zij knipoogt naar ons en wij knipogen terug. Dat is wel een beetje een saaie boel, maar het vervult ons toch met tevredenheid. – ‘Wij hebben het geluk ontdekt, zeggen de laatste mensen, en knipogen.’ (Nietzsche, Zarathoestra)
De kunstcriticus is degene die bijdraagt aan dit welbehagen door alle kunst, die we niet hoeven te begrijpen, vooral te prijzen om haar welwerkende uitwerking.