De poëtische beeldtaal bij Wilfried Lentz/ a Tale of a Tub
Is de kunst niet ergens verheven boven analyse? Kan je kunstwerken laten refereren aan het denkwerk van filosofie? Moet je niet veronderstellen dat de kunst, als geheel autonoom eigen gebied, niet verheven of op z’n minst onvergelijkbaar is met andere autonome gebieden, zoals de wetenschap, de filosofie of welke gebied dan ook?
Lopend door de expo’s bij Wilfried Lentz en met name bij A Tale Of A Tub, krijg je zeker dit idee wel. Het werk van Liz Magic Lazer bij Lentz, met de titel Primal Speach, te zien tot 5 november, is een mixed media expo. In een decor van allerlei voorwerpen wordt een video op een scherm getoond waarin mensen, op een traditionele psychoanalytische wijze ontboezemingen doen die een (nare) ervaring weer opnieuw tot leven brengt. Het geheel is in een grijze kleur gevat en heeft verbanden met politieke symbolen. Bij dit werk wordt de identiteit, niet langer met gender gekoppeld maar met politiek. Met de wijze waarop zichtbaarheid, door middel van communicatie als politiek gezien kan worden. De zichtbaarheid is de politiek stellingname. Gezien worden is, zoals ook in de Nederlandse politiek, de factor die maakt dat er met je rekening wordt gehouden. (Zie de Franse filosoof Ranciere.)
Wel met discriminatie en met geslacht verbonden is het werk van Patricia Kaersenhout. Dit werk gebruikt een uitermate vrouwelijk (of met vrouwelijkheid geassocieerd) werkmethode; het borduurwerk. In de ruimte zijn meerdere voorwerpen, doeken met tekst en portretten geborduurd. En deze portretten zijn afbeeldingen van mensen die in de Nederlandse emancipatiebeweging Proud Rebels actief zijn of waren. De emancipatie van zwarte (Surinaamse) emigranten van oorspronkelijke Afrikaanse afkomst wordt hier op artistieke wijze gerepresenteerd. Hier zien we een heel expliciete connectie tussen het doel, de emancipatie, en het werk. Maar ook dan nog zien we dat we zonder de tekst die de hier boven vermelde feiten aangeeft slecht een deel van de boodschap meekrijgen. Alleen de beeldende helft van het werk is niet voldoende om de relatie tussen het doel en het werk tot stand te brengen
En misschien is dit ook het probleem met de video’s in a Tale of a Tub. De vier video’s, die in een soort huiskamer setting moeten gezien worden, ook al lukt dit maar gedeeltelijk, zijn van veel tekstuele referenties – aan filosofie, literatuur etcetera – voorzien. De opzet is interessant omdat men poogt een alternatieve taal voor de (mannelijke) rationaliteit te vinden. Een taal zoals door de Spaanse filosofe Maria Zambrano is gedacht. Een mogelijkheid die ook Irrigaray onderzoekt. De uitwerking ervan in de kunst is een mixed programma van performance literatuur, in een klein boekenkastje, lezingen en video’s. Rondom het werk van de filosofe ontstaat een heel cluster aan betekenis lagen die allen het geheel aanvullen. Maar de grote vraag is dan wel wat is dit geheel?
Dat zou dan ander taal gebruik moeten zijn. Maar is de artistieke beeldtaal op zichzelf al niet een andere taal? Nu is dat met video’s niet zo makkelijk te zien. Juist de foto exactheid van het beeld maakt het moeilijk een ander taalgebruik te zien. Wel zien we, zoals al eerder uit bijvoorbeeld de expo in de Garage bleek, dat er veelvuldig andere boodschappen en andere inhoud worden gemaakt. Maar daarmee is het taalgebruik nog steeds niet veranderd.
De taal die Irrigaray nastreeft wil met behulp van dezelfde woorden de afstand die de boodschap inhoud, tussen zender en ontvanger, teniet doen. Door niet langer meer alleen op taal, de woorden te willen vertrouwen. Hier wordt de boodschap niet meer bepalend, maar is het de connectie die gezocht wordt. De poëtische rede van Zambrano, zoekt hetzelfde. De vraag is of werken zoals de vier video’s, de performances en het werk van Magic Lazer, die allen een sterke gerichtheid hebben op de boodschap dit wel kunnen. Al moet ik zeggen dat het werk van Tamar Guimaräes en Kaspa Akhøj op een dusdanige wijze verstild is dat er wel een dergelijke intimiteit mogelijk lijkt te zijn.
Het aanleunen tegen de poëzie, zoals dat in veel teksten wordt aangegeven, maakt nog niet dat het kunstwerk poëtisch is. Dit is in het bijzonder het geval als poëzie, op zichzelf, aangehaald wordt als middel. De beeldtaal is in het algemeen vaak nauwelijks poëtisch, hooguit ondoorgrondelijk. De boodschap die bijvoorbeeld in het werk van Nicole Timmer, een video van een balletdanseres, zit, lijkt zich uit te willen spreken over de verhouding ik /jij, als basis voor identiteit. Maar de video heeft naar mijn smaak te veel overlap met de Bilities films die in de jaren tachtig redelijk populair waren. Deze soft erotische films, waarin balletmeisjes veelvuldig voorkwamen, waren voyeuristisch. Waarbij er daarom afstand tussen kijker en beeld tot stand werd gebracht. Dit staat in tegenstelling tot het oogpunt van Timmers die het begin van communicatie wil laten zien. Tenzij communicatie juist betekent dat er van afstand wordt uitgegaan om die vervolgens te willen overbruggen.
Het probleem met al de kunstwerken, in meer en mindere wijze zoals besproken in dit stukje en de twee voorgaanden, is dat het lijkt dat er vanuit een andere wereld tot de toeschouwer gesproken wordt. De kunst is een domein waarvan men doet voorkomen, en geloven, dat het per definitie vreemd of anders is. En vanuit die positie, waarin de kunstenaar ons hooguit gidsen kan, maar niet kan laten beleven hoe het er in die wereld aan toe gaat, wordt de toeschouwer meer dan ooit op afstand gehouden. En het lijkt erop of het juist dan pas kunst mag heten als er sprake is van die afstand. De toeschouwer moet niet zomaar de kunst beleven maar moet er zich als een detective, als spoorzoeker, ingraven.
Er is pas sprake van kunst als dit afkomstig is van het land dat onbekend is voor de toeschouwer. De taal die men daar spreekt is niet de onze maar is er een die vertaald moet worden. Kunst lijkt een kern te hebben van ’het magische, ‘het andere’ waarvan niemand, ook de kunstenaar niet kan uitleggen of verduidelijken wat dit is. Deze kern van de kunst is ook haar fundatie, haar grond, en is daarmee de reden van haar autonomie. Als een aparte wereld binnen de wereld is de kunstwereld vooral gefundeerd op iets wat we niet kunnen zeggen of, uitleggen maar waarvan iedereen overtuigt is dat het bestaat. Het is de goddelijke inspiratie van de kunstenaar. Maar ik stel de vraag of deze kern niet vooral leeg is? Is het niet meer dan alleen maar een postadres van waaruit boodschappen de wereld in gestuurd worden? Juist omdat de kunst, heden ten dage, vertrekt van uit een ongrijpbare kern, wordt er een opzettelijk afstand tot stand gebracht. De kunst affecteert dan niet meer maar communiceert alleen nog maar. En daarom is het nodig dat zoveel werk van uitgebreide toelichting moeten worden voorzien. Het bestaan van de tekst in de kunst, van de soms ellenlange en niet altijd begrijpbare teksten is dat communicatie altijd te kort schiet. Als de kunst als beeldtaal voor bepaalde boodschappen wordt gezien is er geen intimiteit met het werk mogelijk. In dit proces wordt de toeschouwer de verliezer omdat hij als ontvanger wordt gezien die dan maar op de juiste manier en op het juiste moment open moet staan voor de boodschap.