Het lichaam in het werk
In galerie Wilfried Lentz op dit moment het werk van de artist in residence van de rijksacademie, Aimée Zito lema (1982) te zien. De titel van het werk is The Subversive Body. Ik zocht het woord subversive op en daar vond ik als vertaling; ondermijnend, afgeleid van het in opstand komen, omverwerpen. Maar omdat het hier om een subversief lichaam gaat is het de vraag of hier het lichaam het omverwerpende is of dat het lichaam omvergeworpen wordt.
Nu is er deze week net een boek van de Rotterdamse filosoof Henk Oosterling verschenen en in een interview in dagblad Trouw werd hem de lichaamsvraag gesteld. Oosterling hanteert de term “lichaamsdenken”, het lichaam staat ‘voor het aardse, het immanente in plaats van het transcendente.
“De aarde trouw blijven”, zegt Nietzsche. En hier wordt de individu vraag gesteld. Het individu dat wordt bepaald door ‘de afstand tot wat hen omringt en inbedt’. Het is een vorm van ‘gesitueerdheid’. Het individu, niet als ‘primair autonoom maar als deel van een dynamisch complex’.
De lichamen die door Lema worden getoond zijn lichamen die afkomstig zijn van beeldarchieven van Argentijnse opstanden die in de jaren tachtig plaatsvonden. Zij heeft deze beelden opnieuw gefotografeerd en details, waarin de lichaamshouding sterk geaccentueerd zijn, gebruikt om sterk vergrote afdrukken op papier te maken. Een deel van deze afdrukken is vervolgens nog eens om het lichaam van de kunstenares gevouwen. De afdrukken hebben zo, volgens de kunstenares, een dubbele geheugen functie: het geheugen van de vorm die in het papier is gemaakt en het geheugen van de op het papier gedrukt afbeelding.
Nu is geheugen een kwestie van de geest, van het denken en niet van het lichaam. En je zou dus kunnen zeggen dat het papier dat de lichaamsvorm heeft, aan de buitenkant het geheugen, de geest laat zien en aan de binnenkant, die we alleen kunnen zien door de uitwendige vorm, het lichaam. Het papier scheidt beiden. Maar we moeten niet vergeten dat we de binnenzijde niet kunnen zien. We ervaren een lichaamsvorm maar we zien het lichaam zelf nooit.
De ruimte is verder voorzien van een veelvoud van houten, platte dozen. Die dozen, die zoals de begeleidende tekst vertelt, zowel onderzoekstafels maar ook doodskisten lijken, suggereren – door de over overheen gelegde papieren afbeeldingen – een scheiding tussen het beeld dat als het ware ontleed wordt op de research tafel en tegelijkertijd ten dode wordt gedragen. En in zekere zin zien we hierin hoe het lichaam dat hier nadrukkelijk in beeld komt vooral afwezig is. Het lichaam zit niet in dat papieren omhulsel net zomin als dat het op het papier is gedrukt. Juist het lichaam is afwezig.
In de kelder draait een video met als titel Rond de Jambe met beelden van de rellen rondom de Stopera, eveneens in de jaren 80 van de vorige eeuw. En ook hier is de afwezigheid van het lichaam bespeurbaar doordat de beelden van de rellen afgewisseld worden met beelden van een danseres die de beweging van het beeld kopieert en tot dans omvormt. Het beeld van de jaren 80 wordt in vernieuwde vorm terug gehaald. Maar dit betekent tevens dat het lichaam dat toen die beweging maakte, zoals ook de Argentijnse protesten, niet langer meer bestaat maar slechts gereproduceerd wordt. We zouden dus in zekere zin kunnen stellen dat het juist de afwezigheid van het lichaam is dat door de nadruk op het lichaam naar voren wordt gebracht.
De ervaring en de emotie als uiting van het lichamelijke. En dit is in zekere zin ook wat we zien in de beelden die bij Wilfried Lentz te zien zijn. De inzet van het lichaam wordt hier in beeld gebracht. Letterlijk in beeld zoals in de video of in de papierenlichaamsvormen. Hier is het niet de ervaring maar de vraag naar de betekenis van het lichamelijke. Het lichamelijk, en dus in zekere zin de ervaring, wordt de emotie die in dergelijke protesten de drijvende kracht vormt, bevraagd op haar aanwezigheid. Dit betekent dat we kunnen veronderstellen dat hier een betekenis wordt onderzocht. De betekenis van de lichamelijkheid. Maar tegelijkertijd wordt die betekenis ook ingekaderd in haar werking. Het lichamelijk wordt ook hier weer teruggebracht naar het ervaren.
Dit is een heel andere orde dan het lichaamsdenken dat Henk Oosterling naar voren wil brengen. Via de weg van de oosterse vechtkunsten gaat het hier niet om een symbiose van tegengestelden, van het denken en het voelen. Het denken en het voelen is een differentie; twee modi van het individu naast de vele andere die mogelijk zijn.
Het is dus de vraag welke van de twee vormen in de expo te zien is en dan moet ik constateren dat dat maar niet duidelijk wil worden. Doordat het lichaam niet langer aanwezig is, maar tegelijk zichtbaar in de afbeeldingen, maakt dat het niet zomaar mogelijk om een positie te kiezen of in te nemen. Dat wil niet zeggen dat het hier dus om een opheffing tussen de scheiding lichaam /geest gaat. Maar dat er hier een letterlijke lacune of een opening aanwezig is.
Het lichaam dat zo nadrukkelijk in beeld is, is tegelijkertijd afwezig. Gedeeltelijk komt dit door de gekozen esthetiek. De zwart-wit afbeeldingen met de eenvoudige houten materialen en vormen suggereren deze afwezigheid. De minimalistische uitwerking, ook al is de ruimte flink gevuld met voorwerpen, laat deze leegte ontstaan binnen de veelheid van deze eenvoudige voorwerpen. Zoals ook de leegte van de gebaren van de danseres in de video, een lacune laat ontstaan.
En het is de vraag of dit gemis / deze leegte (waarop ook Henk Oosterling wijst in zijn boek, ‘Waar Geen Wil Is, Is Een Weg’?) , als gevolg het verdwijnen van het lichaam, ook letterlijk in de tijd is verdwenen of dat het de mogelijkheid is dit lichamelijke opnieuw te vormen? Is de leegte dus nihilistisch of kunnen we die affirmeren? Als differentie, als affirmatie gezien, laat het lichamelijke niet zozeer verdwijnen maar hier is het niet langer meer gescheiden van het denken, de geest en alle andere mogelijkheden die een persoon bezit. In zekere zin is het lichamelijke dus niet langer meer relevant als aparte categorie en daarom lijkt het alleen of het verdwijnt.
Maar in de expo is het lichamelijk alleen gereduceerd. Het krijgt een esthetische waarde, een vorm, wordt formeel. En dit formele is een residu van het lichamelijke; de afbeelding van het lichaam. Hiermee wordt het opnieuw geobjectiveerd, losgemaakt van het individu en deel van de kennis, het transcendente. De opening die er al is tussen lichaam en geest krijgt hier letterlijk gestalte. Deze expo heeft een tweede effect buiten wat de kunstenares zegt wat ze beoogt. De onzichtbare kloof tussen het transcendente en het lichamelijke wordt zichtbaar en tegelijk ‘beleefbaar’. Het wordt als het ware onderdeel van het individu/de kijker.