Toeval en de esthetiek van de ontdekker
De derde bespreking over de reeks tentoonstellingen in het Boymans van Beuningen, waar ik me hieraan wil wagen is een vergelijk tussen drie exposities die zich op compleet verschillende plekken in het museum bevinden.
Nu kan je je afvragen, of dat heb ik in ieder geval gedaan, of het wel zo verstandig is om verschillende tentoonstellingen te vergelijken. Toegegeven komen er voor mij best leuke conclusies uit dergelijke vergelijken, maar het roept ook de vraag op of die vergelijkingen afdoen aan de autonomie die een tentoonstelling heeft. Een vergelijk kan natuurlijk altijd op basis van een schijnbaar overeenkomend thema of het kan gaan over een onbedoeld neveneffect van een of meerdere tentoonstellingen.
De eerste tentoonstelling is van de in Rotterdam werkzame kunstenaar Melle Smets. De in het Boymans verzamelde reeks foto’s, tekeningen en geschriften gaan over een tweetal ‘werken’. Het eerste werk laat een reeks documenten zien van een tocht langs de snelwegen die hij ondernam samen met de filosoof Bram Esser. ‘Op zoek naar snelweg cultuur en snelwegmensen´ zo verduidelijkt de tekst. Deze snelwegen, havens en vliegvelden, zien ze als parallelle werelden. Het tweede project is een auto die in Afrika in elkaar is gezet met behulp van de plaatselijke bevolking, waarbij het gebruikte materiaal afgedankte auto-onderdelen zijn. Met tekeningen en foto’s wordt het ontwerp van de auto in kaart gebracht en wordt een verhaal verteld over het maken van die auto.
In beide gevallen is er sprake van een parallelle wereld, althans van het laten zien van een wereld die bestaat buiten de gewone orde, het dagelijkse. Het vakmanschap om van oude onderdelen door Afrikaanse handen een auto te maken, die daarom ook duidelijk esthetisch anders oogt, heeft iets weg met wat hij vindt langs de snelweg. Ook de snelweg cultuur wijkt vooral esthetisch af van de norm.
De tweede expositie is van Koen Taselaar. Deze kunstenaar maakt tekeningen, werkt met teksten en maakt driedimensionale keramische objecten. Hier is de kunstenaar op zoek naar het toevallige, de fout, de mogelijkheid van het materiaal en niet de voorgelegde vorm. “Deze werkwijze levert complexe en gedetailleerde beelden op. Patronen worden over elkaar heen gelegd of gedrukt en vormen zo optische illusies.”
De derde kunstenaar is Emma van der Put. Zij maakt videowerken van schijnbaar triviale details die een groot gewicht krijgen toebedeeld. Het beeld dat door de camera wordt opgenomen ‘heeft zij niet in haar macht’. Het is pas in de montage waar de betekenis tot stand komt. De expositie bestaat uit een projectiescherm met een video, die een compilatie is van andere werken, op een laag geplaatst scherm. Dit scherm is, zoals de foto laat zien, niet zomaar aan een wand gehangen maar is een zelfstandig object in de ruimte dat die ruimte diagonaal doorsnijdt en die ruimte onder ooghoogte, zelfs met een spiegeling op de vloer, te zien is.
Ieder van deze drie exposities is een autonome tentoonstelling, verzamelingen van het werk, die op zichzelf weer een verzameling is. Het werk van Van Taselaar heeft een ruime eigen zaal en ook hier wordt die ruimte verder ruimtelijk verdeeld door een diagonale lijn, een wand met patronen erop. Maar bij de eerste, de ruimte van Melle Smets, zien we juist hoe de wanden het werk dienen door enkel de documenten te tonen en is er geen sprake van een ruimtelijk opzet in de ruimte van zijn expositie.
Wat moeten we dan hier in overeenstemming vinden en wat moet deze overeenstemming,als die al te vinden, is opbrengen? Wellicht is de conclusie dat we juist zien hoe de kunstenaar er niet is, meer voor de hand liggend. Alle drie lijken te suggereren dat de kunstenaar zich alleen als ontdekker mag etaleren. De ontdekker van de snelwegcultuur, de ontdekker van het kleine detail en de ontdekker van wat het patroon of het materiaal vermag te doen. De toevallige documenten van Smets die hij gevonden heeft langs de snelweg, of de toevallige vorm van de auto die het gevolg is van het werken met lokale materialen wordt hier in een betekenis genererende samenhang getoond waarbij de essentie van de vorm het gevolg is van hoe het toevallig tot stand is gekomen. De toevallige details in Van de Puts video vormen door de montage een verhaal en een betekenis en bij het werk van Taselaar is het een opsomming, een verhaal van het onderzoek naar de essentie van het materiaal dat schijnbaar toevallig op elkaar gestapeld kan worden. En deze opmerkingen zou je bij ieder van de drie kunnen verwisselen.
Alle drie de kunstenaars zoeken naar hoe ze het werk, het materiaal als door hen gevonden, kunnen presenteren, waarbij de suggestie wordt gegeven dat ze er zelf nauwelijks bij zijn. Maar we weten natuurlijk dat in ieder van deze exposities niets per toeval is. Alles wat we te zien krijgen is zorgvuldig bijeengebracht. Alles is een origineel en autonoom werk van ieder van deze kunstenaars ook al lijkt het dat er alleen maar verzameld is en het werk dus alleen maar door de kunstenaar wordt getoond. We moeten dus een soort verborgen tegenstelling zien in al de drie van deze expo’s. De kunstenaar vervult hier een dubbele rol. Die van de ontdekker en die van de verhalenverteller. En slechts in het verhaal lijkt de rol van de kunstenaar van betekenis. De ontdekker is diegene die, bijna per ongeluk, de ontdekking heeft gedaan.Wat moeten we denken van deze tegenstelling?
In het televisieprogramma Kijken in de Ziel kun je in de ziel van wetenschappers kijken. Het oog van de wetenschapper maakt de ontdekking, die weliswaar per toeval gemaakt kan worden, maar waarbij dit toeval door de expertise van de wetenschapper als waardevol wordt herkend. Maar waarom zou een kunstenaar zich op deze manier met de kunst bezighouden? Waarom een neutraliteit suggereren en slechts de hand van de kunstenaar in het tonen naar voren brengen? Zien we hier de ethiek van de esthetiek in de hand van de kunstenaar? Maar dan betekent die esthetiek niet dat de kunstenaar niet ethisch gebonden is maar eerder dat hij zich buiten ieder ethiek wenst te zien. De kunstenaar is diegene die ons toch voert naar dat wat we anders niet zien, of weten? De kunstenaar als expert in het ontdekken van ‘parallelle’ werelden, hij legt bloot wat anderen niet kunnen zien. Maar vergeten we dan niet dat deze expertise betekent dat we daadwerkelijk parallelle wereld moeten willen vinden?
De veronderstelling is dat de werkelijkheid niet is wat ze is en dit betekent dat er andere werkelijkheden zouden zijn. Maar dan zijn we in een Nietzschiaanse problematiek terecht gekomen. Nietzsche laat juist zien dat dit een foutief uitgangspunt is, er zijn niet meer werelden, maar slechts èèn. Het ontkennen van die ene door de schijn leidt naar nihilisme. Het laat de werkelijkheid steeds verder verdwijnen. Maar ook de filosofe Isabelle Stengers laat overduidelijk zien dat er geen neutrale wetenschap bestaat. De wetenschap heeft eerder het effect dat ze ons niet de wereld laat zien maar die steeds verder afdekt. Iedere ontdekking is tegelijkertijd een ontkenning van wat we als werkelijkheid kunnen ervaren. Jij en ik zijn dan niet anders dan genen of moleculen of complexe machines. Nooit jij of ik. ‘Artworks not only are products of given circumstances, they also contribute to the existence of these circumstances’, Dorethea von Hantelmann; How to Do Things in Art (2010).