De tranen van Eros – surrealisme in Utrecht

De tranen van Eros – surrealisme in Utrecht
Viviane Sassen - Consequences

Gelukkig, de prachtige expositie De tranen van Eros: Moesman, surrealisme en de seksen is weer te zien in het heropende Centraal Museum in Utrecht. Het is uniek dat zoveel surrealistische kunst bij elkaar hangt op één plek in Nederland, waar het surrealisme nooit vaste voet aan de grond heeft gekregen. Verfrissend is dat ook vrouwelijke surrealisten in deze expositie ruim baan krijgen.

J.H. Moesman - Les mariages, 1933

De muren van de eerste zaal zijn zacht oranje gesausd, er zijn ronde panelen geplaatst, als om een ‘vriendelijk’ (vrouwelijk?) tegenwicht te geven aan de kleurrijke, soms wat brute voorstellingen op sommige kunstwerken. Het eerste doek waar mijn oog op viel was La race blanche (1937) van Magritte: een compositie van loszittende ledematen van een vrouwenlichaam, min of meer op de correcte plaats. Een gezicht heeft de figuur niet, wel twee neuzen. Een chirurg of contortionist zou dit niet voor elkaar krijgen…

Een paar stappen naar rechts hangt Les mariages (1933) van de Nederlandse surrealist J.H. Moesman. In het water ligt een levenloze vrouw, het hoofd achterover, de ogen onderwater.

Erotische begeerte was voor de eerste lichting (mannelijke) surrealisten – midden jaren 20 en 30 van de vorige eeuw – een sleutelbegrip; het uitte zich in beelden waarin de vrouw als beeldschoon object werd afgebeeld, hun lichaam als een constructie van onderdelen die naar believen konden worden gemanipuleerd of gerangschikt.

J.H. Moesman - Adieu, 1964
J.H. Moesman - October, 1965

Hoofdloos

Hoe het surrealisme ook verankerd isin de 20ste eeuwse cultuurcanon, in Nederland heeft het als kunststroming nauwelijks wortel geschoten. Nederland was het land van de rationele benadering van De Stijl, terwijl de surrealisten de vrijheid namen om het irrationele uit het onderbewuste gestalte te geven.

Twee exponenten van De Stijl, Theo van Doesburgh en Gerrit Rietveld, beiden geboren in Utrecht, zijn in Nederland en daarbuiten veel bekender dan J.H. Moesman (1908 – 1988), ook afkomstig uit Utrecht én Nederlands enige échte surrealist. Bij leven werd het vrije werk van Moesman – vanwege de sadomasochistische signatuur – mondjesmaat gewaardeerd en verzameld. Afhankelijk van zijn kunstpraktijk was Moesman niet, hij had een goede betrekking als technisch tekenaar bij de Nationale Spoorwegen. Schilderen deed hij in zijn vrije uren, al klinkt dat misschien wat al te vrijblijvend: Moesman was een toegewijd en getalenteerd schilder.

Tot de vaste collectie van het Centraal Museum behoort Moesmans fraaie portret van schrijver Gabriel Smit waar het gezicht grotendeels transparent is weergegeven. De wenkbrauwen worden gevormd door mieren. Het hoofd lijkt opgestegen uit een spleet in de aarde, op de een rand bevindt zich een anker zo slap als de horloges van Dali. Op de achtergrond een lichtblauwe hemel. Dit windstille ‘niemandsland’ vormt wel vaker de achtergrond van Moesmans doeken waarop vlezige vrouwenlichamen of delen van een lichaam al of niet geketend te zien zijn, soms ook hoofdloos (bij de meeste surrealisten lijkt het hoofd het minst favoriete onderdeel van het vrouwenlichaam).

J.H. Moesman - Ontmoeting, 1932
J.H. Moesman - Portret L.v.G., 1933

De meeste vrouwen die Moesman schildert lijken met hun voloptueuze lichaamsvormen generiek, hij schildert meestal ‘de vrouw’. Slechts een enkele keer schildert hij een individu, zoals Gabriel Smit of Leny van Geelkerken, zijn grote liefde. Moesmans portretten van haar zijn intens en op sinistere wijze sereen. Op het fraaie Portret L.v.G. (1933) kijkt Leny je aan met een heldere blik, haar hoofd zweeft tegen een azuurblauwe hemel. Kom je dichterbij, dan zie je dat haar hoofd gekliefd is, mogelijk door de spits van de torenkerk linksonder. Een ander, pregnanter portret dat Moesman van Leny maakte, of liever: afmaakte nadat ze haar verloving met hem had verbroken (om te trouwen met een man die de goedkeuring van haar ouders wél wegdroeg) stamt uit 1935. Ze ligt met het hoofd achterover, met gesloten ogen, de huid op het gezicht is al aangetast door de dood. Uit haar buik groeit een klaproos. Het is één en al Leny en toch heet het Zelfportret. Op de plaats van haar linkerborst schilderde Moesman een spiegelbol waarin hij zichzelf afbeeldt, zoals Jan Van Eyck vijf eeuwen eerder deed toen hij het bruidspaar Arnolfini schilderde.

Zo goed als het vormgeven van zijn fantasieën in zijn schilderkunst Moesman afging, zo moeizaam verliep zijn huwelijksleven, zo blijkt uit de zaalteksten en de biografie in de mooie tentoonstellingscatalogus. Je kunt je voorstellen dat deze S zijn M in deze tijd wél had kunnen vinden, op een gespecialiseerde dating site op internet.

Hans Bellmer - La demi-poupée, 1972

Poppen

Een surrealist die zijn ‘ideale’ wederhelft op latere leeftijd vond is de Duitse kunstenaar Hans Bellmer (1902 – 1975). Anders dan surrealisten als Dali, Man Ray en Magritte, heeft Bellmer een cultstatus. Het meest bekend zijn Bellmers poppen (basismateriaal: hout) die hij in de jaren ’30 maakte, poppen die een meisjesvorm hebben, overgeleverd aan de macht van de voyeur. Er is wel beweerd dat Bellmer de poppen maakte als reactie op de nazistische verheerlijking van het perfecte lichaam. Zijn obscure werk werd door de nazi’s uiteindelijk gezien en ‘entartet’ verklaard. In de surrealistische kringen van Parijs werd Bellmer met open armen ontvangen.

Op De tranen van Eros hangt La demi-poupée uit 1972 (een reconstructie van een beeld dat hij oorspronkelijk in 1940 maakte). La demi-poupée toont een pop met één been, één borst, een gezicht zonder ogen of neus, maar met een meisjesmondje. Bellmer noemde de pop, onheilspellend, ‘een kunstmatig meisje met meerdere automatische mogelijkheden’.

In 1954 zou Bellmer, als je het zo kunt zeggen zijn muze, of liever, de ideale pop ontmoeten: schrijver en kunstenaar Unica Zűrn (1916 – 1970). Op de expositie hangt een foto van de sculptuur die Bellmer van Unica maakte: haar lichaam is door touwen ingesnoerd en geabstraheerd tot een bloem van witvlees. De foto is het kunstwerk geworden, zoals ook het gros van Bellmers poppen alleen nog bestaat als foto. De expositie bevat ook opmerkelijke tekeningen van Bellmer waarin hij met ijle lijnen spookachtige meisjesverschijningen oproept, ze lijken volledig uit weke delen te bestaan.

Van Unica Zűrn hangen bij De tranen van Eros inkttekeningen van fantasiefiguren, opgebouwd uit zeer gedetailleerde patronen van lijntjes en stipjes. De figuren hebben ogen die je verschrikt dan wel triest aankijken. De obsessieve detaillering doet denken aan outsider art. Later worden de lijnen in haar werk ijler, alsof de figuren van het papier willen verdwijnen. Eén van de werken heet Goedenavond, mijn ongeluk hoe gaat het met je? (1958). Ook de titel van Zűrns roman Zwarte lente (1969) duidt op weinig levensgeluk. Ze had een geschiedenis van persoonlijke drama’s en zenuwinzinkingen. Ze schijnt haar leven volkomen afgestemd te hebben op de wensen van Bellmer. Op haar 54ste maakte ze een eind aan haar leven door uit het raam van zijn woning te springen.

Leonor Fini - Sphinx pour David Barrett, 1954
Dorothea Tanning - Asleep in the Deep, 1947

Vrouwelijke surrealisten

De zaaltekst over de vrouw als fetisj begint als volgt: ‘Het surrealisme was een paradoxale beweging. Enerzijds manifesteren de surrealisten zich als een groep revolutionairen die zich verzet tegen patriarchale conventies. Aan de andere kant hebben ze geen oog voor de ongelijke positie van vrouwen binnen de eigen beweging.’

Gelukkig heeft de tentoonstelling veel aandacht voor vrouwen als scheppend kunstenaar. Leonor Fini, Lee Miller, Dorothea Tanning, Meret Oppenheim, Kay Sage, het is maar een greep van de vele namen die aan bod komen (en ook niet de ‘gendervrije’ surrealiste Claude Cahun passeert de revue).

Het zou tegen het zere been zijn geweest van André Breton (1896-1966), oprichter van het surrealisme, de beweging die hij met ijzeren hand bestierde. De enige vrouwelijke kunstenaar die hij gráág had willen inlijven bij de surrealisten was Frida Kahlo. ‘Ik was geen surrealist,’ zei Kahlo er zelf over. ‘Ik schilderde mijn realiteit.’ Geen Kahlo dus, wél: Meret Oppenheim. Zij begon als model voor Man Ray, maar was bij roeping kunstenaar. Wel beroemd, niet te zien in Utrecht is haar iconische Dejeuner en fourrure (1936): een kopje met lepel gehuld in bont.

Kay Sage - The Upper Side of the Sky, 1944
Toyen

Het werk van de Amerikaanse surrealiste Kay Sage (1898 – 1963) is in Nederland weinig bekend, Centraal Museum toont haar schilderij The Upper Side of the Sky (1944), een bruikleen van het Israel Museum in Jeruzalem. Het werk ‘opent’ op fraaie wijze de zaal waar het werk hangt van vrouwelijke surrealisten. The Upper Side of the Sky kan ik nauwelijks anders omschrijven dan als een verzameling openstaande deuren die zicht bieden op een smetteloze lucht, aan de linkerzijde wappert een kledingstuk. Het werk stemt vrolijk.

Sage schilderde gedroomde, kale landschappen vol staketsels, windsels, bouwsels waarnaast zich raadselachtige figuren lijken op te houden. De belofte van mogelijkheden die je ziet in Upper Side of the Sky verdwijnt later, haar werk wordt steeds somberder, gesloten.

Kay Sage was een autodidact die radicaal met figuratie brak door haar kennismaking met het surrealisme in Parijs. In 1940 trouwde ze met surrealist Yves Tanguy. Er is weinig bewijs dat Tanguy haar werk waardeerde, toch exposeerden ze soms samen – zonder veel succes. Niet dat het Sage diep raakte: ze kwam uit een steenrijke familie en hoefde zich – anders dan de meeste surrealisten – geen zorgen te maken over geld.

Haar vaste galerist Pierre Matisse was niet erg over haar werk te spreken maar voelde zich moreel verplicht een show te organiseren voor ‘de vrouw van surrealist Tanguy’. Na haar (zelfgekozen) dood schoten de prijzen voor haar werk omhoog, nu zijn ze astronomisch.

Gillian Wearing - Me as Madame and Monsieur Duchamp, 2018

De Sade

De geest van het werk van de libertijnse schrijver Markies De Sade waart rond in het werk van de mannelijke surrealisten, maar ook in het werk van de vrouwelijke surrealisten speelt hij een rol. De Tsjechische kunstenaar Toyen (1902 – 1980), geboren als Marie Cerminová, die zichzelf uiterlijk en artistiek als man presenteerde, maakte expliciet seksuele illustraties bij zijn uitgave van Justine van De Sade; ook van de Argentijnse Leonor Fini (1907 – 1996) hangen in De tranen van Eros illustraties bij Juliette van De Sade. Alleen legt Fini de macht op bijna zachtaardige wijze bij de vrouwen. Op het schilderij Femme assise sur un homme nu (1942) laat Fini een vrouw dromerig wegkijken terwijl ze op het lichaam van een slapende man zit.

Diezelfde wat dromerige sfeer – het gaat richting fantasy – zie je in haar schilderij The Sheperdess of the Spinxes (1941) waarop een krachtige (en sexy) vrouwenfiguur een aantal sfinxen leidt. Hun lichamen lijken aan elkaar gekleefd en één zaal verderop zie je de nachtmerrie waar dit tafereel in uitmondt: ΗΜS Cockshitter (1997) van Jake en Dinos Chapman. En dit is interessant, want ook in het werk van hedendaagse kunstenaars werkt het surrealisme nog nadrukkelijk door: Gillian Wearing neemt in de fotoportretten Me as Madame and Monsieur Duchamp (2018) letterlijk de rol aan van Duchamp en vervolgens ook van Rose Selavy, Duchamps vrouwelijke alter ego. Sarah Lucas (1962) maakte met Titti Doris (2017) een sculptuur die bestaat uit twee dunne vrouwenbeentjes op een stoel, met een bovenlijf dat geheel bestaat uit borsten – borsten die nadrukkelijk aanwezig zijn in het werk van Magritte en Moesman. Als ze zo belangrijk zijn, dan kun je ze krijgen ook, lijkt Sarah Lucas te zeggen.

Jake en Dinos Chapman - Hms cockshitter
Sarah Lucas - Titti Doris, 2017

De tranen van Eros: Moesman, surrealisme en de seksen is verlengd tot en met 16 augustus en te zien in Centraal Museum n Utrecht.

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van de tentoonstellingscatalogus en de biografie A House of Her own: Kay Sage, Solitary Surrealist (1997) van Judith D. Suther en het artikel A Stone For Unica Zuern door Gary Indiana in Art in America (juni/juli 2009)