Op bezoek bij Doris Boerman
Aan de Brusselse Fabrieksstraat heeft Doris Boerman haar atelier. Als ik binnenstap in deze voormalige drukkerij valt me op hoe ruim en strak wit de werkplaats is, als een presentatieruimte zo goed verzorgd. Een kop thee verder komen we dan ook al te spreken over tentoonstellingsruimtes in het algemeen. De term White Cube valt. Meestal is dat het startsein om institutionele kritiek te bedrijven; zo’n witte doos geeft kunst een haast sacrale dimensie en dwingt daardoor de interpretatie. Al snel krijg ik door dat Boerman de beschouwer van haar werk daarvan wil bevrijden, terwijl ze de serene rust van zo’n witte ruimte in stand weet te houden.
Een kunstenaar heeft ruwweg twee manieren om af te stappen van deze traditionele witte doos presentatie: of je zoekt een andere plek -de publieke ruimte bijvoorbeeld; een industrieel pand- of pak de strakke ruimte aan met de verfroller of desnoods sloophamer.
Doris Boerman doet dus geen van beide. Tijdens haar meest recente tentoonstelling omarmde ze de strakke architectuur van de presentatieruimte juist door deze in miniatuur na te maken en dit volume te gebruiken als het bedje van een wieg. De harde hoeken van de ruimte vormen een contrast met de functie van het kinderbedje.
Door de verkleining wordt zichtbaar dat scherpe hoeken niet werken in een ontwerp dat als functie zorgen en beschermen heeft. Maar verwachten we zo iets anders van een strakke modernistische ruimte? Boerman speelt met die vraag door aan de muur, ter grootte van een wandklok, een tepel te hangen. Als een wat surrealistisch ornament maakt het de architectuur zorgend.
In zijn heerlijke schotschrift Ornament en Misdaad (1908) veegt architect Adolf Loos de vloer aan met alle elementen die niet strikt noodzakelijk zijn in de architectuur. Die frivoliteiten zijn volgens hem een uiting van behaagzucht en verspilling en daarom in een wereld van schaarste -het is niet mals- misdadig. De architectuurgeschiedenis kende volgens hem haar hoogte- en eindpunt dan ook in het strakke modernisme. Niet alleen de mensheid als geheel maakte die evolutie mee, nee volgens Loos verfijnde ook het individu zich volgens dezelfde stadia: niet lang na de geboorte kijkt het kind nog als een dier, om pas tijdens het achtste levensjaar de wereld te zien zoals een filosoof dat kan. Stel je voor hoe de onderbreking van een strak witte wand door nota bene een uitvergrote tepel het hoofd van Loos op hol moet hebben gebracht. Kan kunst de mens niet meer helpen om het stadium van de zuigeling te ontstijgen?
Zelf noemt Boerman de opstelling met wiegje en tepel een Gesamtkunstwerk. Bij een totaalkunstwerk gaat het normaliter over een harmonieus samenspel tussen verschillende kunstvormen. Maar in deze tentoonstellingsruimte krijgt het geheel juist betekenis door tegenstelling.
De steriele architectuur waar we het over hebben was oorspronkelijk gelijk aan het mannelijke; omschrijvingen als efficiënt, streng en imposant bepalen het karakter. Een beetje zoals het archetype filmacteur van de ‘strong silent type’ een halve eeuw geleden door zijn zwijgzaamheid eveneens mannelijkheid uitdroeg. In haar werk signaleert Boerman dat zowel clichématige mannelijkheid als steriele vormgeving precies dat laatste is: dor. Als uitweg plaatst ze daar verwijzingen naar vruchtbaarheid tegenover.
Is dit een manier om het vrouwelijke de muren van de White Cube binnen te krijgen? Ja, en het is tegelijkertijd meer dan de slogan ‘meer vrouwen in de kunst!’ Door humor bijvoorbeeld. In haar atelier laat Boerman twee oorhangers zien, in de vorm van een wenteltrap. Op een filmpje zijn twee suppoosten -twee mannen- te zien die zo’n hanger dragen terwijl ze over het wiegje gebogen staan. In de tentoonstellingsruimte staat precies zo’n wenteltrap. De doorgaans door vrouwen gedragen oorhangers hebben een vorm die volgens mij niet aan sekse is te koppelen. Wel verbinden ze lichaam aan architectuur.
Andersom wordt de architectuur ook heel fysiek benaderd, waarschijnlijk weer om de ideologische connotatie te doorbreken. Zo is een print aan de muur bevestigd met een reeks oorbellen, die nu zowel decoratief als functioneel zijn. De print toont een sterk bewerkte foto van een bontjas te zien. De vraag is hierbij of zo’n afbeelding kan bestaan door de code van de white cube, het hangt en zal dus kunst zijn of dat het ook de andere kant op kan werken; waarbij de jas de ruimte als het ware aankleedt.
Boerman, afgestudeerd aan de Rietveld, is al enige jaren woonachtig in Brussel. Wanneer ik haar spreek in haar atelier aldaar vertelt ze over een aankomende tentoonstelling die plaats zal vinden in een huiskamer omgevormd tot presentatieruimte. Het lijkt een passende manier om uit te vinden welke mogelijkheden een minder strakke ruimte het haar werk gaat bieden. Ze toont pluggen die in de muur worden geslagen en waaruit een plukje haar steekt. Het functionele van de plug en het frivole van het (gekleurde) haar gaan verder op de vraag naar de betekenis van het ornament. Een stem zal in die huiskamer vragen ‘Do you think a short haircut would look good on me?’
Doris Boerman levert kritiek op het instituut, die witte doos, door de kunstervaring meer lichamelijk te maken. De kunstervaring even menselijk als de twijfel of het haar wel goed zit.
Doris Boerman toont haar werk tot 1 maart in de huiskamer/galerie V01TRINE AR, Lakensestraat 134 in Brussel.