Verslag Debat Platform BK over (On)toegankelijke kunst
Debat o.l.v. Rune Peitersen van Platform BK en panel bestaande uit journalisten Marina de Vries en Ernst Jan Pfauth, blogger Vincent van Velsen en beeldend kunstenaar Wendelien van Oldenborgh. W139 zat tjokvol met geïnteresseerden om te discussiëren over de ontoegankelijkheid van kunst en de rol die media en instellingen hierin spelen.
Na een korte inleiding, waarin Peitersen een samenvatting gaf van de discussie tot nu toe, formuleerde hij twee grote thema’s die in de discussie naar voren kwamen.
1. Dient kunst te communiceren? En welk doel wordt dan gediend?
2. Kunst en kunstdiscours. Wat is de machtsverhouding tussen deze 2? Wat is goede en zinvolle kritiek?
“Mag kunst gesloten zijn?”, vroeg Peitersen. Marina de Vries stelde dat in het geval van de Prix de Rome de tentoonstelling beter had communiceren met het publiek. “Waarom wil je als kunstenaar je kunst delen als het hermetisch is?” . Ze wijt de geslotenheid ook aan hoe de werken van Prix de Rome genomineerden Falke Pisano, Christian Friedrich, Ola Vasiljeva en Remco Torenbosch zijn opgesteld en toegelicht in Appel Arts Centre. Zij wilde ook in haar artikel afrekenen met het Mondriaanfonds dat de Prix de Rome anders zou aanpakken met diverse kunstwerken en makers. Uiteindelijk voerde theoretische, ‘moeilijke’ kunst weer de boventoon en was Prix de Rome weer terug bij af. Een sektarisch l’art pour l’art feestje van conceptuele kunstwerken.
Pfauth haalde zijn ervaring in het Stedelijk aan als grootste ergernis. Met name de Malevich en Mike Kelley tentoonstelling moesten het ontgelden. De zaalteksten waren onbegrijpelijk en leken een mysterieuze lakmoesproef; begreep je wat er werd bedoeld dan werd je toegelaten tot de groep experts en kon je hooghartig met elkaar keuvelen als de ‘kunstkenners’. Hij had daarom ook Literaturfest georganiseerd, waarin schrijvers vertellen over een boek dat zij mooi vinden; zonder hiernaar te verwijzen naar voorgangers, inspiratoren of moeilijke theorieën om jouw smaak te rechtvaardigen.Laat je vooral niet tegenhouden door enige kennis van zaken, de beleving staat voorop.”
Hij begreep ook niet wat er mis is met een toegankelijke zaaltekst zodat geïnteresseerde leken zoals hijzelf zich kunnen verwonderen en de kunst ervaring wellicht naar meer smaakt. Zijn wij geïnteresseerde leken niet leuk genoeg? Hoe kan ik verwonderen over kunst zonder kennis en zonder begrip? Wat een raar verzoek is gezien zijn eerdere statement dat je een boek moet ervaren zonder je laten tegenhouden door enige kennis van zaken; het gaat erom wat jij er mooi aan vindt. Toch vond hij kunst ontoegankelijker en zou het hem helpen in zijn verwondering als er meer informatie werd verstrekt die geschikt was voor ‘het publiek’.
Vincent van Velsen mengde zich in de discussie, maar zijn retorische onhandigheid deed hem de das om. De nuances die hij aanbracht in Een ster is geen recensie,waren afwezig in zijn statement. Hij murmelde dat een museum vooral geen rekening moet houden met dagjesmensen. Van Velsen bevestigde hiermee het vooroordeel van kunstdiscours; het is elitair en onbegrijpelijk. De argeloze museumbezoeker wordt neergezet als een tijd dodende puber; die mensen gaan niet naar het Rijksmuseum voor de kunst, maar om de dag door te komen. Het Rijksmuseum is nu eenmaal dichterbij dan de Amsterdam Arena zou je zeggen.
De zaal werd terecht onrustig en gelukkig liet Wendelien van Oldenborch van zich horen. Haar perspectief was wezenlijk anders dan van de leden van het panel en dat legde een pijnlijk verschil bloot. Zij rekende af met enkele wetmatigheden en vage bewoordingen van de schrijvers die termen bezigden als begrijpen, communiceren (“dat woord vind ik niet tof”) en toegankelijk. Zij bracht een noodzakelijke nuance aan in de discussie; en het perspectief van een maker.
Allereerst, HET publiek bestaat niet. “Ik ga meerdere relaties aan met meerdere mensen op verschillende niveaus. Ik heb geen idee wat HET publiek is”. HET museum is ook zoiets: “Er wordt steeds aan het Stedelijk gerefereerd maar dat is een specifiek instituut. Eerlijker is het om de diversiteit van instellingen, musea, kunstenaarsinitiatieven, galeries en de openbare ruimte ook te behandelen. Je kunt niet alles op een hoop gooien om een algemene uitspraak te doen in deze discussie; kunstenaars, publiek en kunst zijn niet algemeen”
Nu werd het pas echt interessant. Pfauth manifesteerde zich als verwonderde interviewer en vroeg aan haar hoe zij dan communiceerde met de leek. Zij werd pinnig. “Ik heb geen communicatie in mijn hoofd. Het is geen drive of persoonlijke motivatie om te communiceren met het publiek. DE kunst bestaat ook niet. De ene kunstenaar maakt om te communiceren en de ander maakt werk om meerdere lagen van sensibiliteit aan te spreken. Er is ontzettend veel variatie.” Zij praat altijd met mensen tijdens de totstandkoming van haar werk, nota bene zijn mensen vaak het onderwerp in haar kunst. Het is een romantisch idee dat een kunstenaar helemaal alleen zijn werk maakt, je maakt het nooit alleen. Het panel bleef grotendeels stil. Pfauth stelde meer vragen om haar betoog te verhelderen, maar door zijn vragen werd vooral het gapende gat tussen het doel van kunstkritiek enerzijds en de kunstenaar als maker anderzijds zichtbaar. Vanuit het publiek kwam de suggestie om de verantwoordelijkheid van de bemiddeling van kunstenaar en het publiek eens bij het museum te leggen.
Steven ten Thije, curator bij Van Abbe Museum Eindhoven, voegde een nieuwe dynamiek toe aan de discussie die nu vooral stuk leek te lopen op het onbegrip van de schrijvers richting de maker. Allereerst erkende hij dat het ontzettend moeilijk is om goede zaalteksten te schrijven en een tentoonstelling te maken die verschillende mensen aanspreekt en op meerdere niveaus opereert. Dat gaat ook wel eens mis. De spanning voor een curator zit ’em in zo snel mogelijk kunst tentoon te willen stellen – niet achter de feiten aanlopen – en tegelijkertijd ook zoveel mogelijk bezoekers willen betrekken in die kunst en een context geven. HET publiek is ook mondiger geworden, actiever en ziet kunst toch meer als een onderdeel van het leven. Het groeiende aantal vrijwilligers en vele kritieken op sociale media onderschrijven dit. In 25 jaar tijd is het museumwezen, Van Abbe incluis, ontzettend veranderd. Het is een bedrijf geworden, met meerdere strategieën die in moeten gaan op de dynamiek van kunst en de samenleving. Van Oldenborgh vulde aan door te stellen dat juist bij kleinere musea, galeries of kunstenaarsinitiatieven nieuwe namen worden getoond en deze instellingen ook sneller kunnen inspelen op de actualiteit. In het museum verwacht je toch meer gevestigde namen. Hier is niets mis mee, maar het geeft al aan dat een discussie over HET museum even zinloos is als een gesprek over HET publiek. Haar tentoonstelling As Occasions in TENT Rotterdam in 2008 werd aangehaald als een geslaagde samenwerking tussen kunstenaar en tentoonstellingsmaker waar zij zich ook meer bemoeide met de opstelling van haar werk. Bovendien keek TENT gericht naar verschillende doelgroepen om hierop in te spelen.
Kortom, stelt ten Thije, hij gelooft ook niet in HET publiek. Nina Folkersma voegde ook toe dat tijdens de discussie enkel wordt gefocust op zaalteksten, maar dat is niet meer van deze tijd. De grote Kunstshow, in Stadsschouwburg Amsterdam eind 2013, liet zien dat je op zoveel meer manieren kunt omspringen met informatie. Het mag best speelser en creatiever. En een bezoeker stapt tegenwoordig toch niet meer blind een tentoonstelling binnen? Die informeert zichzelf toch? Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor de bezoeker.
Toen ten Thije aan Marina de Vries vroeg of de kunstkritiek in de afgelopen 20 jaar ook zo was veranderd, antwoordde zij van niet. Er waren zeker veranderingen doorgevoerd op journalistiek gebied, maar kunstkritiek als professie is niet veranderd. Dat is een vrij conservatieve opvatting; hoe kun je als bemiddelaar tussen kunst en publiek nog functioneren als je niet meegaat met de veranderingen van diezelfde partijen?
Eelco van der Lingen van NEST sloot mooi af door te zeggen dat wij als curatoren en critici niet bang moeten zijn voor HET publiek dat als een grote vreemde meute – door enkele aanwezigen van het panel liefkozend provincialen, randdebielen of dagjesmensen genoemd – op ons afkomt. Juist in deze barre tijden van de bezuinigingen moeten we het publiek omarmen, ingaan op haar diversiteiten en mooie initiatieven blijven ontplooien. En het is vervolgens aan de kunstcritici om te bemiddelen tussen de ervaring van het werk, kennis van de kunst en uitwerking van de tentoonstelling en samen te bundelen in een recensie die iedereen kan aanspreken. Peitersen sloot af en kondigde een vervolg aan in mei. Dan zal het platform een discussie houden in TENT Rotterdam.
Wat nu?
Deze avond heeft mij vooral geleerd dat de ontoegankelijkheid van kunst groter wordt door miscommunicatie; het is toch vreemd om vast te stellen dat Wendelien , in mijn ogen, logische onderdelen van het kunstenaarswezen deelde en dat deze bij de rest van het panel niet landde. Ook viel het mij op dat musea, kleine(re) instellingen en initiatieven in de publieke ruimte zoals Call of the Mall in Utrecht en De Grote Kunstshow in Amsterdam beter inspelen op de nieuwe eisen van bezoekers. De gelaagdheid van hun aanpak is tekenend voor de tijd waarin wij nu leven. Het is niet van de 21e eeuw om zo graag die zaalteksten en onderschriften te gebruiken om één kant en klare waarheid uit een kunstwerk te filteren. Daarmee doe je de gelaagdheid van kunst echt te kort. Kunst heeft zichzelf niet in een ivoren toren gezet, het is steen voor steen zo opgebouwd. De toren wordt door kunstenaars en curatoren enerzijds en het publiek anderzijds afgebroken, maar dit heeft de kranten nog niet bereikt. En dat is heel jammer.