#Slowread: De kunstenaar als boy(girl)scout

Henri Wijenbergh bespreekt elke maand een onderwerp uit de kunst waar hij zijn licht, en dat van filosofen door de eeuwen heen, op laat schijnen. Dit maal gaat het over de kunstenaar als boy(girl)scout voor het publiek  in een bos van betekenissen, naar aanleiding van zijn bezoek aan Autonomy Exchange Archive in WEST, lees hier de recensie daarvan.

Autonomy Exchange Archive . Nog t/m 7 juni te zien

De kunstwerken, zijn nooit anders geweest dan dingen. Een assemblage waarin de materialiteit, de verf van het schilderij, de klei van het beeld, of minder traditioneel, de pixels van de digitale afbeelding en de frame rates van de video, tot een betekenisvol geheel worden samengebracht. Een assemblage zoals in de betekenis van de filosoof Gilles Deleuze, waarin de dingen in een bepaalde context ieder soort effect kan veroorzaken. Nu wordt kunst op velerlei manieren bekeken. De meest voorkomende is wellicht die, waarin de kijker de kunst ’op zich laat inwerken’ en op basis van de werking reageert. We zien een dergelijke verwerking van kunst bij allerlei toeschouwers tot en met de recensent, die eerst beschrijft wat je kan zien en dan een interpretatie geeft van het effect van het werk.

De andere manier is dat de kunst over zichzelf spreekt, uitleg geeft en zo een op het intellect gericht effect vertelt. Bij dit laatste hoort een verhaal. Een uitleg voor de kijker waardoor de kunst relaties wil aangaan met andere contexten. En als het verhaal niet voorhanden is, is het de recensent die de toeschouwer uitlegt wat er gaande is.

Arno van Roosmalen reageerde op mijn vorige stukje en verwees naar Max Weber, die bij Stroom in de Weberwoche aan bod komt. Weber’s onttovering (Wissenschaft als Beruf, Wetenschap als beroep,november 1917 , de wereld is door de industrialisatie en secularisering ontdaan van de mythen en sagen van vroegere tijden) veronderstelt dat we niet langer beschikken over de wondere wereld van het onbekende. We kunnen ons niet meer verwonderen over het onbekende, omdat we alles al denken te kennen of zullen gaan kennen.

Tegelijkertijd met deze onttovering, is de verwachting van wat kunst kan bieden, gestegen. We hebben de verwondering – het onverwachte en zelfs het chaotische en toevallige –  uitbesteed. Dat moet vanaf nu de kunstenaar maar leveren. Het domein van de kunst, is het afgebakende wilde natuurpark van de emoties en nieuwe betekenissen (de affecten) geworden. De kunstenaar wordt gedwongen steeds verder in dit natuurgebied door te dringen. De romantische verlangens, die de kunstenaar als genie in direct contact met de wilde natuur plaatste (Caspar David Friedrich), lijkt nog steeds te bestaan. Dat wil niet zeggen dat de kunstenaar maar doet wat zijn onderbuik hem ingeeft, integendeel, de verkenning van dit territorium vraagt dat de kunstenaar als gids goed voorbereid is. Hij bedient zich dan ook van alle middelen die denkbaar zijn, als ze maar dienstbaar zijn aan het ontbloten van nieuwe betekenissen.

Caspar David Friedrich, two men contemplating the moon, ca 1825

Er is een valkuil waarin de kunst zich in deze moderne tijd laat lokken, zoals ik eerder heb besproken in De Kunstenaar als Communicator. Als producent van affecten, van betekenissen en emoties, kan de kunst niet anders dan zich steeds verder uitputten. Ze moet steeds dieper graven om nog niet geziene grond aan het licht te brengen. Dat ze daarmee de ogenschijnlijke onttovering voorziet van een betoverd domein, waarin het inwerken op de toeschouwer als belangrijkste werking wordt gezien; zelfs als het zich bedient van de totale afwijzing van de toeschouwer, is dit een interactie met de toeschouwer. De afstand kunst-toeschouwer wordt bij iedere verdere expeditie naar het onbekende groter en groter. En die afstand dwingt de kunstenaar om zich voor zijn publiek begrijpelijk te maken, om zo toch volgbaar te blijven.

Ten einde raad laat de kunst niet langer alleen het ontblote gebied, maar ook de weg erheen zien. Om de toeschouwer naar de weer nieuwe, plek te leiden moet hij een duidelijk pad uitzetten. De weg wordt de nieuwe betekenis, het pad van de kunstervaring. En om de toeschouwer te verleiden moet ook dit pad al voldoende interessant zijn. De ervaring moet onderweg de toeschouwer klaar maken voor de betekenis die aan het einde volgt. En soms is er zelfs alleen nog maar een pad, waar de toeschouwers reageert op de tekens en signalen die de kunstenaar afgeeft. Baudrillards analyse in Simulacra and Simulation (1981)  stelt dat we leven in een wereld van louter tekens als ultieme werking van de kunstervaring.

Het is dus de vraag of er wel meerdere manieren zijn om kunst tot ons te nemen. De toeschouwer wordt geactiveerd door de signalen die het materiaal van de kunstenaar – het kunstwerk – afgeeft. Vaak is dit niet alleen maar het singuliere kunstwerk, maar een samenstelling van signalen, van werken en verzamelingen die de kunstenaar samenbrengt. Het laten inwerken van het kunstwerk is dus uiteindelijk hetzelfde als de intellectuele beoordeling. De recensent dient hierbij vaak als plaatsvervangende gids, om de toeschouwer op weg te helpen. Maar om zich tegen een mogelijke kritiek van deze persoon te verweren, zal de kunstenaar liever zelf tekst en uitleg geven, of plaatst hij zijn signalen zo dat ze, als sporen, voldoende leesbaar zijn zonder dat ze de toeschouwer laten verdwalen. En deze sporen zijn dat wat bij de toeschouwer moet worden ingesleten zodat de weg ook daadwerkelijk een ervaring wordt.