Interview met Reinoud Oudshoorn

Op dit moment is er in Galerie Ramakers een duoshow te zien van Reinoud Oudshoorn en Jérôme Touron.
Jegens & Tevens ging op pad voor een interview.

Hoe lang doe je over het maken van een werk?
Het rekenwerk voor het maken van een beeld worden allemaal tekeningen die ik maak op ware grootte, en die tekeningen gebruik ik dan als een soort mal. Dit is het enige beeld wat ik heb laten uitvoeren omdat je 8 mm plaatstaal niet kan tillen. Daar kom je ook niet met je decoupeerzaag doorheen, dus die heb ik laten laseren. Wat heel belangrijk was voor mij was dat het uit één plaat bestond. Zie je die waslaag op het ijzer? Die zie je gewoon doorlopen.
Van idee tot dat het mijn atelier uit ging, ik denk dat daar wel twee jaar overheen is gegaan.
Wat ik wel eens merk als ik een werk te snel uit mijn atelier haal, en tentoonstel en dan verkoop, dat ik het dan vreselijk ga missen. Omdat ik er echt nog niet klaar mee ben. Dus dan heb ik wel eens dat ik werk dat een beetje overeenkomt, gewoon om het nog weer te hebben.

Links: werk Reinoud Oudshoorn, Rechts: werk Jérôme Touron

Je beelden zien eruit alsof ze altijd al bestaan hebben. Waaruit ontstaan ze? Is het een logische opeenvolging van gebeurtenissen of zit je te dromen?
Ik bedenk het in zo’n neutraal mogelijke ruimte waar ik niet afgeleid word. Waar ik me ook kan voorstellen dat die witte muur waar ik naar sta te kijken ook op een gegeven moment een soort oneindige ruimte wordt waar ik al mijn ideeën op kan projecteren. Het is een witte muur, een soort verlangen om iets teweeg te brengen. Je kent het wel, dat je als kind iets in het water gooit en je ziet de golven weglopen. Of je ziet iets in de diepte verdwijnen. Dat soort associaties. Zo’n beeld ontstaat met het idee van dat ik iets wil maken wat een beetje ongrijpbaar wordt. Als zeepbellen die aan elkaar vastzitten of wolken. En het soort van luchtigheid hebben. Dat soort verlangen. En het verlangen daarvan is wat gebeurt er met zo’n bol als hij niet in het midden van het centraal perspectief staat. Dan gaat het vertekenen, en dan wordt het een heel fysiek ding. Het gaat heel erg over dat soort basale verlangens.

Links: werk Jérôme Touron, Rechts: werk Reinoud Oudshoorn

Je bent begonnen als schilder, wanneer ben je ruimtelijk gaan werken?
Toen ik op de Ateliers zat schilderde ik. De eerste tentoonstelling waar ik aan mee deed in het Stedelijk Museum heette ook 11 Schilders. Op een gegeven moment had ik het gevoel de het toch en beetje een trucje is zo’n schilderij, toch een hoop illusie. En ik had het idee dat ik dat wel kon op een of andere manier. Ik vond het toch spannender om het wat fysiek te maken. Toen zijn die schilderijen steeds meer gegaan over zo’n soort ruimte en voordat je het weet ben je aan de randen van het schilderij bezig. Maar ik had er ook vreselijke moeite mee om een beeld te maken, zo’n object wat je in de weg staat.

Op je website staat een uitspraak: Een beeld moet meer ruimte opleveren dan het inneemt.
Creëert je werk ruimte zoals een schilderij, bedoeld om een raam naar een andere wereld te creëren? Of zijn het meer ruimtelijke identiteiten, zoals een sculptuur?
Ik hoop dat het een soort voertuig wordt. Als je het beeld weghaalt is het witte muur van specifieke afstand. Maar op het moment dat je naar de muur kijkt en je ervaart dat beeld dan voordat je het weet wordt je gevoel voor ruimte heel anders. Het is een beetje de magie die ik als kind altijd had: als je een wit papier had dan was gewoon een plat vlak, dan op een gegeven moment als je een potlood daarin gebruikte dan kon het alles worden. Het kan elke voorstelling krijgen, elke ruimte. Ik vraag me wel eens af ik niet nog steeds schilder ben. Alleen ik gebruik geen verf meer.

Werk Reinoud Oudshoorn

Het verdwijnpunt van al deze werken is 1.65. Dat is op het moment dat je recht naar voren kijkt. Daarom kan ik ze niet hoger of lager hangen maar hangen ze op een hele specifieke plek.
Ik ben begonnen met het maken van kleinere beelden als een soort schaalmodellen van ruimtes.
De eerste keer dat ik dat deed heb ik een hele serie gemaakt van kleine beeldjes waarvan ik dacht dat ze uiteindelijk zo groot als de ruimte zelf zouden worden. Of twee maal 1.65 hoog.

Hoe bedoel je precies?
Je kan je voorstellen dat jij zo groot bent (de hoogte van het halve beeld). Dat betekent dat als ik dit in het echt zou maken, de onderste punt op de grond zou komen te staan.

De horizonlijn blijft dus hetzelfde, maar je kan hem eigenlijk uitrekken, de schaal veranderen terwijl de verhoudingen hetzelfde blijven.
Ik vind het belangrijk om in een tentoonstelling ook altijd iets te hebben dat zo groot is dat het de vloer raakt. Dat ze niet alleen aan de wand zitten maar dat ook deze ruimte meedoet, dat je letterlijk bijna fysiek in die ruimte kan stappen. Het verdwijnpunt ligt op 1.65, dus als het kleiner is hangt het hoger, als een beeld groter wordt raakt op een bepaald moment de grond. Dat is de grens, tot zover kun je.

Toen je die schaalmodellen had gemaakt had je niet meer de behoefte om ze ook groot uit te voeren?
Nou ik ben met een architect bezig, die had ook een keer een plan gemaakt maar daar was toen geen geld voor, om iets met een ingang van een gebouw te doen. Dus dan wordt het werk de ingang van het gebouw.

Dus dan loop je eigenlijk richting je eigen verdwijnpunt.
Precies en daar zou ik een beeld één op één kunnen maken, in die zin.

Alleen zou je altijd ergens overheen moeten stappen.
Ja op een gegeven moment gaat het niet kloppen.

 

Links: werk Jérôme Touron, Rechts: werk Reinoud Oudshoorn

Ik begin met tekeningen, en ik teken altijd op ware grootte.
Ik moet er niet aan denken om een werk twee keer te maken. Ook met het houten beeld. Eerst ben ik dat aan het uittekenen, in verschillende maten, en dan ga ik een beetje nadenken over de vorm maar ook over de schaal, en dat doe ik dan op tekening. Op een gegeven moment weet je en besluit je dingen en dan ga je het zijaanzicht tekenen, dan weet je hoeveel lagen het zijn. En dan ga je voor elke laag twee tekeningen maken, een voor de voorkant en een voor de achterkant van de houtlaag en dan reken je dat uit en dan ga je beginnen met hout uitzagen.Vervolgens ga je dat langzaam in elkaar verlijmen en dan wordt het vreselijk spannend wat er gebeurt.
Ik heb ook wel eens gehad dat ik er weken, of twee maanden mee bezig was en dan had ik het in elkaar en dan was het niet méér dan ik dacht dat het zou worden, en dat was niet genoeg.

Je zegt altijd dat het daar waar het beeld het niet met je eens is, interessant wordt.
Het moet je ontsnappen op een of andere manier. Er moet iets gebeuren waarvan je denkt jezus wat gebeurt er nu, wow dat had ik niet verwacht, dat had ik nooit kunnen bedenken of misschien wel nooit kunnen maken, het moet je ontsnappen.

Maar jouw werk is zo goed uitgedacht, hoe kan het je dan eigenlijk nog verrassen?
De reden dat je precies moet zijn is hoe preciezer je bent, hoe groter de intensiteit.
Er ligt een gevaar als je iets bedenkt dat heel slim of heel ingenieus of een heel goed idee is en wat geen goed beeld oplevert. En voor het zelfde geval is het iets waarvan je zegt nou oké, ik heb niets te doen en ik moet altijd iets doen, want ik moet altijd iets maken. Ik begin hier gewoon mee en het zal misschien wel mij tot iets anders leiden wat wel goed wordt. En dan plotseling wordt het beeld zoveel interessanter dan je ooit had gedacht.

Wat nou als het precies even goed is als je had gedacht? Dan is het wel braaf maar ook wel goed, een soort brave student.
Voor een deel kan ik zelf bepalen wat goed is en voor een deel heb ik toch mijn publiek nodig. Die mij afstand doet nemen van het beeld en mij het beeld weer opnieuw doet zien. En dan komt echt het moment waarop ik denk dit klopt, dit is echt een goed ding. Of hier heb ik mezelf overtroffen. Of dat wat je misschien twee keer per jaar hebt: dit is een sleutelwerk. Dit triggert iets. En het andere beeld is een beeld dat past in de serie maar deze beelden zijn een soort sleutelwerken. Dat heb je een of twee keer per jaar. Veel kunstenaars hebben dat, die weten ook precies welk werk dat is. Daar hebben ze soms heel lang aan moeten wennen om dat werk te kunnen accepteren. En ik heb nog steeds een beeld op mijn atelier staan wat ik toch alweer een paar jaar geleden gemaakt heb en waar ik nog steeds naar sta te kijken en waar ik niet op uitgekeken raak in die zin dat ik het nog steeds niet begrijp. Terwijl ik het in essentie helemaal heb berekend en ik weet hoe het in elkaar zit en alle keuzes gemaakt heb. En dat hoop je dat er gebeurt. Maar ik moet zeggen ik heb geen moeite om iets waar ik maanden aan gewerkt heb en waar ik heel veel geld aan materiaal in heb gestopt, op het moment dat ik erachter kom nee het is toch niet goed, toch in stukken te zagen. Maar dan moet het ook mijn atelier uit. Dan verdraag ik niet een soort half ding. Dan ben ik behoorlijk rücksichtslos. Ook omdat ik die ruimte wil hebben om nieuwe dingen te kunnen maken.

Duoshow van Jérôme Touron en Reinoud Oudshoorn, in Galerie Ramakers.

Open t/m 28 april.