Doortocht in landschap

Doortocht in landschap

Nou goed, laat ik er iets over zeggen. Omdat je zo aandringt. De laatste tijd teken ik veel, en eigenlijk altijd in serie. Er duikt een thema op, ik koop een schetsboek, en ik begin. Bij de laatste serie was er eerst de titel: hand-en landtekeningen. Tenslotte zit een mens de hele dag naar zijn eigen handen te kijken, en op dromerige momenten duiken daar soms landschappen uit op. In ieder geval, nadat de titel van de serie op de eerste pagina terechtgekomen is, leg ik mijn linkerhand op het volgende vel papier en trek de contour ervan over. Een stippellijn verschijnt, de middenstrepen van een weg. Een andere lijn duikt op, een van de aderen van de hand stroomt als een rivier voorbij. We zijn ontscheept, en onderweg. De bestemming laten we open.

Op een volgend vel wordt ons halt toegeroepen; verboden toegang! Wat, ik teken mijn eigen hand en iemand roept mij halt toe? Is iemand daartoe gerechtigd, een onbekende autoriteit? Of slechts de kromming van de getekende hand, die mij doet denken aan een hek, een afsluiting. Dat laatste lijkt me waarschijnlijker. Ik trek nog een gebogen lijn, boven de contour van de bovenkant van mijn wijsvinger, en ik loop over een brug, tussen groene velden, omzoomd door bomen. Als ze bloeien is het lente, als ze kaal zijn nadert de winter.

Zo teken ik door, kijk naar het resultaat. Soms zonder precies te weten wat mij niet bevalt. Of verontrust het me wellicht dat ik niet kan voorspellen in welk landschap ik verzeilt ben geraakt? Ben ik, de maker, slachtoffer geworden van mijn eigen productie? Zijn er landschappen bij die ‘een geheim’ met zich mee dragen? Kortom, zijn er schuldige landschappen bij, en is mijn hand daar verantwoordelijk voor?

Tot nu toe zijn er twee woorden; hand en landschap, en dat paar duikt iedere keer weer op. Het begint altijd met die hand. Zoals in het versje van Annie M.G.Schmidt ‘de koningin van Lombardije’. Eén zin daaruit luidt: ‘altijd maar die hand’. Een koningin vervangt, moe van het zwaaien met haar hand, op haar dagelijkse rijtoer, haar werkelijke hand voor een kunsthand, en wordt daar uiteindelijk voor gestraft. De contour van mijn hand, een kunsthand, kan straffeloos herhaalt worden, en iedere keer duiken daar weer landschappen uit op. Zal ik gestraft worden met verveling, die uit werken in serie ontstaat? Ben ik gedoemd tegen mijn eigen beperkte visuele grammatica aan te kijken?

Of openen zich steeds nieuwe horizonten, en zal ik steeds minder weten waar ik ben, of hoe ik hier weer uitkom. We zullen zien.