Aan de frontlijn van inclusie

 

 

 

Met ‘Kijken, zien en gezien worden’, organiseerden Zaal 3 en Nest op 3 maart een symposium vanuit de wens om binnen de kunst en cultuursector inclusiever te opereren. Aangezien ik zelf onderzoek doe naar het spanningsveld tussen kunst, politiek en ethiek woon ik dit symposium vanuit de zaal bij, in gespannen afwachting.

Aan de frontlijn van inclusie
foto: Fleur Beemster

I – Interviews

Curator Manon Braat licht de betrokken partijen en het doel van haar onderzoek toe. Het onderzoek dient o.a. om Nest beter te positioneren in de wijk en peilt bij de wijkbewoners wat er nodig is om de drempel naar de tentoonstellingsruimte te verlagen. Ook probeert ze met haar onderzoek antwoord te geven op de rol van een kunstinstelling in een veranderende samenleving. De programmering van dit symposium is daar het product van.

Voordat Mariette Dölle van Museum Kranenburgh in gesprek gaat met schrijfster Simone Zeefuik inventariseert zij de diversiteit in het aanwezige publiek, waarmee zij meteen het publiek aan het publiek voorstelt. Het zijn vooral mensen die zijn verbonden aan cultuurpolitiek en kunstbeleid. En kunstenaars. Vriendelijk met enig cynisme worden er bij deze inventarisatie drie wijkbewoners geteld.

In het kader van audience development wordt benadrukt dat het symposium vooral bedoeld is om met het publiek in gesprek te gaan. Wij worden daartoe dus nadrukkelijk toe uitgenodigd.

“Natuurlijk kunnen we abstract praten over beleid, maar soms is het leuk om te horen hoe je een kunst- en cultuurruimte naar je eigen context ervaart”

Simone Zeefuik is uitgenodigd om te praten over taalgebruik in de cultuursector. Een onderwerp waar ik naar uitzie, want ik denk dat instellingen een breder publiek kunnen bereiken door hun taalgebruik aan te passen. Makers kunnen bijvoorbeeld kunstjargon vermijden door het werk meer voor zichzelf te laten spreken. Maar al vroeg in het interview wordt duidelijk dat het hier niet over zal gaan.

Wat me in haar betoog opvalt, is dat zij spreekt over impliciet en expliciet taalgebruik. Zij stelt dat er een discrepantie ontstaat tussen de woordkeuze en de woordbetekenis. Ze benoemt dat we voortaan zullen spreken over ‘witte’ i.p.v. ‘blanke’ mensen evenals de suggestie om niet meer te spreken over ‘de slaaf’ maar ‘tot slaaf gemaakt’. Zelf zie ik de meerwaarde in die suggestie omdat het werkwoordelijke aspect context geeft aan de uitdrukking. Simone oppert om bij kunstinstellingen en media meer bewustzijn ten aanzien van hun verantwoordelijkheid te kweken omdat deze invloed uitoefent op woordkeuze in algemeen taalgebruik.

Terecht voegt ze er aan toe dat Afrika een heel divers continent is en je niet zomaar kunt spreken over ‘Afrikanen’. Mariëtte stelt verder dat journalisten bij het plaatsen van artikelen onder tijdsdruk vaak een hele generieke manier van schrijven aanhouden.

In wat volgt lijkt een sfeer van ongemakkelijk politieke correctheid de boventoon te voeren, waarmee inhoudelijke toenadering over de verdere praktijk van taalgebruik om een breder publiek te bereiken verder uit blijft.

Imara Limon, benoemd tot ‘museumtalent 2017’, haalde de media vanwege haar betrokkenheid bij de verplaatsing van de foyer naar het depot van de buste van Johan Maurits in het Mauritshuis. Imara vertelt dat verschillende media hier een eigen verhaal van hebben gemaakt en dat zij de verplaatsing niet zelf had geïnitieerd, maar slechts verslag deed van haar observatie van de verplaatsing.

Als curator bij het Amsterdam Museum ziet zij in het kader van inclusie vooral potentie in de gevoerde beeldtaal van een museum. Hoe om te gaan met de presentatie van artefacten die refereren aan tijden van kolonisatie. Om voorbij te gaan aan een analyse van karrensporen, legt zij de focus op jongeren met een andere culturele achtergrond en de wens om hen te betrekken bij de curatele praktijk van het museum.

Fatima Ackchar koppelt als oprichter en eigenaar van een Rolmodellen Bureau jongeren met verschillende culturele achtergronden aan bedrijven en instellingen. Ze stelt dat óók in het bedrijfsleven het personeelsbestand een afspiegeling dient te zijn van de samenleving. En daarvoor soms  ook positieve discriminatie nodig is.

Cemil Yilmaz van platform  IZI-solutions  laat met een powerpoint presentatie zien hoe jongeren met een andere culturele achtergrond worden gecoacht om zich in de maatschappij te positioneren. Begrippen als: zelfvertrouwen, overtuigingskracht en geloof in de vanzelfsprekendheid van gelijke kansen staan bij hem hoog genoteerd. Positieve discriminatie lijkt voor hem niet op te gaan.

II – Debat

Onder leiding van Fiep van Bodegom maken we kennis met danseres Poernima Gobardhan, curator Steven ten Thije en kunstenaar Marga Weimans.

Poernima Gobardhan is danseres, eigenaresse van de Indiase dansschool Pretima Ke Dewashrie en werkzaam voor CultuurSchakel.

“We zijn allemaal mens, dat is wat ons in essentie verbindt, toch?”

Met deze ontnuchterende quote van Poernima legt ze uit hoe zij experimenteert met traditioneel Indiase dans door deze te vermengen met andere dansstijlen. En dat haar publiek daar soms wat onwennig op reageert. Zo maakt ze voor mij, het proces van de veranderlijke rol van kunstinstellingen visueel inzichtelijk door een vergelijking te maken met andere stijlovergangen in de kunstgeschiedenis. Van traditioneel figuratief naar abstracte dan wel meer experimentele uitingsvormen.

Steven ten Thije werkt bij het Van Abbemuseum en is projectleider van L’internationale. Hij beaamt dat tijden veranderen en dat kunstinstellingen hier in mee moeten gaan. Hij benoemd de vier P’s: Personeel, Programma, Partners en Publiek en hij vindt dat er een vijfde aan moet worden toegevoegd namelijk ‘Proces’. Tezamen: transitie management. Experimenteren met coprogrammering door verschillende groepen uit een stad vormt een onderdeel van dit ‘Proces’.

Hij haalt een voorbeeld uit eigen praktijk aan. ‘Museum als parlement: Het volksparlement van Rojava’, van Jonas Staal i.s.m. de Rojavaans-Koerdische gemeenschap van Eindhoven, waar in het Van Abbemuseum aan wordt gewerkt. Deze tentoonstelling is niet alleen een voorbeeld van proactieve inclusie, maar ook een bewijs dat een museum een minder traditionele rol kan vervullen buiten de aankoop en beheer van een collectie. En voegt er aan toe dat er nog wel bij veel groepen vertrouwen moet worden gewonnen voordat zij zich mede-eigenaar voelen van een museum.

Marga Weimans, die mode studeerde aan de KASKA, vindt het als maker en als kunstconsument belangrijk om verrast te worden en spreekt haar vertrouwen uit naar mensen die voor een museum werken. Echter om inclusie op een structurele manier te waarborgen is etnische diversiteit in het personeelsbestand een vereiste. En dat kunstenaars met een andere culturele achtergrond ook gevraagd moet worden om werk te maken dat niet slechts als doel heeft dit issue aan te kaarten.

Steven belicht dat er nog veel pijn bestaat, vanuit historisch onrecht, maar ook pijn in het maatschappelijk debat. En stelt dat de veranderlijke rol van kunstinstellingen een constructieve bijdrage levert aan de transitie en dat we er uiteindelijk allemaal beter van worden. Maar dat het de verantwoordelijkheid van de Staat is om deze pijn te erkennen. Hij lijkt te benadrukken dat we in deze vraagstukken wel degelijk aan dezelfde kant van de spreekwoordelijke frontlijn staan.

Na de paneldiscussie vertelt Marleen Hartjes over STUDIO i een platform dat zich in bredere zin richt op inclusie. Het platform werkt ook aan het toegankelijk maken van musea voor blinden en mensen met autisme. Het programma wordt afgerond met de muzikale voorstelling, De Shah van Holland.

Nest heeft met dit symposium laten zien hoe een kunstinstelling door een tijdelijke gedaanteverandering een breder publiek kan dienen. Maar of dat bredere publiek ook echt wordt bereikt, blijft de vraag.