#slowread: De kunstenaar als soort in een jungle vol betekenissen

De kunst is iets wat we steeds minder lijken te kunnen begrijpen, tenzij de kunst zich zelf begrijpbaar maakt. Met het moderne is alles toegestaan. Er zijn geen regels of randvoorwaarden die bepalen wat kunst is. De avant-garde van eind de 19 e eeuw en begin van de 20e eeuw, hebben alle klassieke regels overboord gezet. Anno nu zien we wel dat we toch teruggrijpen op het beeld dat gebruikmaakt van klassieke werken, maar nu om uitspraken te doen over de kunst zelf.

Steeds meer is de kunst op zich zelf betrokken. En we kunnen de vraag stellen hoe dit komt. De kunst is zoals de filosoof Sloterdijk in zijn boek ‘je moet je leven veranderen’ aangeeft, steeds meer gericht op de toeschouwer. Die toeschouwer die al bij Aristoteles, als hij de regels voor de tragedie beschrijft, genoemd wordt en daar voor het eerst een aparte categorie vormt.  De toeschouwer is nu de bepalende factor voor iedere kunstenaar. De toeschouwer staat tegenover de kunstenaar. De kunstenaar is een andere ‘soort’. En het is misschien interessant nu er weer zoveel nieuwe kunstenaars afstuderen je af te vragen wie dat nu eigenlijk is die kunstenaar. Een vraag die de kunstenaar zich zelf vaak genoeg heeft gesteld, gezien het aantal portretten dat veel kunstenaars van zichzelf maken. De kunstenaar die los staat, tegenover de toeschouwer, richt zich tot die toeschouwer. De boodschap die hij fabriceert richt zich op de toeschouwer.

Zelfportret Phillip Akkerman

Zelfportret Phillip Akkerman

Zelfportret Phillip Akkerman

Michel Foucault laat al in de inleiding van het boek ‘de woorden en de dingen’ zien, hoe de kunstenaar, in zijn boek is dat Valasquez niet zichtbaar is in het schilderij Les Meninas, maar wel samen met de koning en koningin, de centrale plaats op het doek inneemt. In zijn beschrijving zien we de kunstenaar zelfstandig gepositioneerd worden. Het doek is daarbij het medium, door het verdubbelen van de representatie, die hem zijn plaats laat innemen als individu, terwijl hij tegelijkertijd volstrekt niet zichtbaar is. Zelfs niet in de spiegel op de achtergrond die de schilder zouden kunnen reflecteren. Het doek is daarmee de boodschap, het beeld dat hij maakt, die tussen de toeschouwer en de kunstenaar instaat. En zoals het communicatie theorie aangeeft is het dus de intermediair tussen de kunstenaar en zijn toeschouwer. Tussen beide staat de boodschap. Een boodschap die, zoals de filosoof Michel Ricoeur laat zijn in zijn analyse van de roman, een narratief vormt dat de identiteit van zowel de schrijver als de lezer, zijn onmiskenbare zelf, bevestigd. Maar om dit te kunnen laten plaatsvinden moet het werk dus als zelfstandig medium in het midden staan tussen zender en ontvanger

Diego Velázquez / Las Meninas (De Hofdames).

Een positie die Ronald Barthes uitvoerig in zijn werk Mythologies heeft geanalyseerd en die laat zien dat de boodschap niet alleen verbaal of tekstueel is, maar dat alles wat er tussen mensen wordt overgedragen een boodschap, sign,  is. Alles is taal, maar dan in brede zin. Beeldtaal, lichaamstaal, impliciete taal en verborgen boodschappen. Alles voegt zich naar de ‘grammatica’ van het zien, het lezen.

Nu is dit allemaal niet zo nieuw en zal dit tot dusver niemand als erg vreemd of als vernieuwende waarneming toejuichen. Maar in het geval van de kunst is dit wel bijzonder. En wel omdat de kunstenaar gezien wordt als de producent van een beeldtaal waarin een bijzondere boodschap verborgen zou zitten. De kunstenaar is niet zomaar een zender, hij is anders.

Caspar David Friederich / De wandelaar boven de nevelen. De kunstenaar als genie

En dat brengt ons weer terug bij de vraag waar dit anders zijn vandaan komt. Hij is toch net als iedereen een mens onder de mensen? Waarom veronderstellen we dit verschil tussen de toeschouwer en de kunstenaar en wat betekent dit voor de boodschap, het kunstwerk?

Dat de kunstenaar bijzonder zou zijn is natuurlijk al door Kant, maar vooral in de romantiek naar voren gebracht wanneer de kunstenaar gezien wordt als het ‘genie’ dat in staat is met een aan waanzin grenzend zintuig, dat hem werd toegedicht, met de ontzagwekkende natuur in verbinding te staan. Een verbintenis die een gewone sterveling niet kon hebben juist omdat de natuur niet begrepen kon worden Maar met de avant-gardistische afbraak van taboes is ook deze positie niet langer meer mogelijk. De avant-garde kon alleen bestaan door haar voortdurende drang naar revolutie, haar voortdurende streven nieuwe mogelijkheden van zien, begrijpen en beleven te willen blootleggen. Hierbij kon het niet anders dan dat er voortdurend taboes doorbroken moesten worden. Een tendens die we nu toegepast zien worden in de kunst zelf. De meesters van het filosofische wantrouwen, Nietzsche, Marx en Freud hebben ons laten zien dat we allemaal iets van deze genialiteit bezitten. Maar nu simpel als het freudiaanse onbewuste.

We zijn in zekere zin allemaal kunstenaars, en de creativiteitsgolf die ook Nederland sinds de jaren 60 heeft overspoelt heeft ook dit vooral willen stimuleren. De vraag die ik eerder stelde, wie is nu die kunstenaar, in plaats van wat vertelt mij het kunstwerk, is nu nog moeilijker te beantwoorden geworden. Wat mogen we verwachten als we uit deze enigszins mystieke bron, de kunstenaar een boodschap krijgen aangereikt? Is de kunstenaar nu slechts de deskundige van kunst? Zijn er daarom zoveel werken die alleen nog over de kunst gaan, kunst sampled, of recycleert.

Is de verbinding tussen het kunstwerk en de toeschouwer daarmee ook definitief verbroken? Kunnen we niet meer verbonden zijn?  Een directe relatie  tussen het werk en de kunstenaar/toeschouwer zag Nietzsche nog in zijn eerste werk ‘De geboorte van de tragedie ’. Een verbinding die later door Heidegger nog eens ingevuld wordt als hij het werk probeert interpreteerbaar te maken voorbij de taal, op een zinnelijk wijze in plaats van een verstandelijke.

Bram De Jonghe in Stroom

Ik ben bang dat als we te lang blijven kijken naar wat kunst is, wat nooit meer kunst kunnen maken, we dreigen zoals Dorothy Sayers noemt de koe te lang in de ogen te willen kijken, met als gevolg dat hij er vandoor gaat.